Wieden van wietplantages is een taaie klus
Elke week zoekt taalliefhebber Marcel Grauls naar de herkomst van een woord uit de actualiteit.
De Limburgse wietpolitie rolt elke dag wel ergens een wietplantage op: op 8 mei in Lanklaar, op 10 mei in Rekem (‘500 bijna rijpe planten’), op 11 mei in HouthalenHelchteren (‘vier teeltruimten’), op 12 mei in Genk (‘400 planten al geoogst, 400 nog niet’) en op 15 mei in Eigenbilzen (200 planten, ‘oogstrijp’). Vergeten we even dat het woord ‘plantage’ in deze context vreemd is, gezien de kleine ruimten: op zolder, in de kelder, op de slaapkamer; uit- zonderlijk in een bos (Opoeteren). Ondanks het feit dat de Nederlandse popgroep ‘Doe Maar’ al in 1981 een bijna zeven minuten durend lied met de titel ‘Nederwiet’ uitbracht - “Dit is een lied over een plant/We beginnen met het zaad” – bleef deze krant ‘weed’ tot ongeveer 2005 op z’n Engels schrijven.
De vroegste ‘weedplantage’ in ‘Het Belang van Limburg’ dateert van 16 september 1995 (een Nederlander in Hamont). De eerste plantage met ‘weed’ als ‘wiet’ geschreven vinden we in 1997 in een overzicht van jong overleden popsterren, bij Bob Marley, de opperplanter: “Hij had een verregaande voorliefde voor verboden rookwaren. En onderhield naar het schijnt een bescheiden wietplantage onder zijn rasta-muts.”
‘Weed’ komt uit het Amerikaans-Engels waar het gewoon ‘onkruid’ betekent; in de betekenis van ‘marihuana-sigaret’ is het in de VS al in 1929 genoteerd. Ook het Oudnederlands kende ‘wied’ als onkruid (1624) maar ergens zijn we die ‘wied’ kwijtgeraakt. Gek genoeg heeft ‘wieden’, ‘onkruid verwijderen’, het overleefd. Ondanks het dagelijkse wieden van de wietpolitie heeft ook de wietplantage al 22 jaar standgehouden.