“Niet meer fouten op spoed dan op andere afdelingen”
Spoedartsen reageren op kritiek na gemiste heupbreuk bij Maysae (6)
Het verhaal van de zesjarige Maysae Zardah, bij wie op de spoedafdeling van het Hasseltse Jessaziekenhuis een heupbreuk over het hoofd werd gezien, zorgt voor veel emotionele reacties op Facebook. Nogal wat lezers getuigen na het artikel in onze krant over gelijkaardige incidenten op de spoed van een ziekenhuis. Hebben we een probleem met foute diagnostiek op de spoedafdelingen in België? “Nee, niet meer dan op andere afdelingen”, zeggen urgentieartsen. “En wat juiste diagnoses betreft behoren we sowieso tot de wereldtop.” “Ik wil me niet uitspreken over dit concrete geval want ik ken het dossier niet”, zegt dr. Said Hachimi Idrissi, voorzitter van de wetenschappelijke vereniging van Belgische urgentieartsen (BeSEDiM). “Maar ik weet wel dat de foutenmarge voor diagnoses van de afdelingen spoedgeneeskunde niet hoger ligt dan bij andere ziekenhuisafdelingen. Sterker nog, wat spoedgeneeskunde betreft zit België in de top drie wereldwijd als het gaat over kwaliteit en performantie, en in de top vijf voor accurate diagnostiek.” Nochtans bestaan er geen cijfers over foute diagnoses bij spoeddiensten, aldus Dominique Vandijck, professor Gezondheidseconomie en Kwaliteitsbeleid aan de UHasselt. “De problematiek wordt hoe dan ook ernstig genomen door onze ziekenhuizen. Die zetten hier op in met meer kwaliteitscontroles, personeelsinzet en capaciteitsplanning.”
2 miljoen patiënten
Uit onderzoek weet Vandijck dat er in onze eerstelijnsgezondheidszorg (de huisartsen) per honderd consultaties twee tot drie ‘incidenten’ zijn. “Dat is niet altijd een verkeerde diagnose, het kan ook te maken hebben met fout voorge- schreven geneesmiddelen of slechte communicatie. Met dat cijfer scoren we internationaal niet slechter dan elders. Voor spoedafdelingen is bij mijn weten geen onderzoek bekend naar incidenten.” Dr. Hachimi Idrissi benadrukt dat elke verkeerde diagnose er één te veel is. “Maar op de spoed verwacht men nu eenmaal in heel korte tijd een accurate diagnose en efficiënte zorg. De Belgische spoedafdelingen verwerken elk jaar meer dan twee miljoen patienten. Natuurlijk is daar wel eens een ontevreden patiënt bij. Ik wil het probleem niet minimaliseren, maar tevreden mensen zullen wellicht veel minder reageren op dit incident. En het blijft in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van spoeddiensten om levensbedreigende aandoeningen te diagnosticeren en te behandelen – bijvoorbeeld na een ongeval.”
Röntgenfoto’s
Bij Maysae Zardah werd de heupbreuk gemist op een röntgenfoto. “Ik wil mij daarover niet uitspreken, maar röntgenfotografie is wel al een oude technologie”, zegt Said Hachimi Idrissi. “Die is niet altijd accuraat genoeg om kleinere breuken vast te stellen, zeker bij kinderen. Een MRI-scan sluit elke twijfel uit, maar dat onderzoek is veel duurder. Onze gezondheidszorg zou failliet gaan als we bij elke botfractuur op spoedafdelingen zo’n scan zouden maken. Bovendien heeft niet elk ziekenhuis een MRI-scanner. Kinderen kunnen trouwens angstig worden in zo’n scantunnel.” Volgens de voorzitter van de Belgische vereniging voor urgentieartsen streeft elke spoedafdeling naar een foutenmarge van 0,0 procent. “Maar waarschijnlijk zal dat helaas nooit gebeuren: geneeskunde is nog altijd geen exacte wetenschap, maar hangt af van heel veel factoren. En wat spoeddiensten betreft missen we liever eens een kleine fractuur dan een hersenbloeding.”
Overbevraagd
Voor zorgverleners bestaat er overigens een meldpunt dat als doel heeft het zorgtraject te verbeteren. Patiënten met klachten kunnen dat melden via de ombudsdienst van het ziekenhuis. “Spoedartsen hechten daar veel belang aan”, aldus Hachimi Idrissi.
En dan is er nog de populariteit van spoeddiensten bij de Belgen. Dominique Vandijck: “Door het overaanbod krijgen we pathologieën die niet thuishoren op de spoed, maar bij de huisartsen. Dat overaanbod voert de werkdruk op en zorgt voor een verminderde capaciteit. Daarom werken veel spoedafdelingen meer en meer samen met huisartsencentrales.”