Vechten in moordende modder
Op 31 juli 1917 startte de Derde Slag om Ieper, beter bekend als ‘De Hel van Passendale’. De slag was niet de bloedigste uit de Groote Oorlog, maar wel de gruwelijkste, uitgevochten in verschrikkelijke omstandigheden. Het Britse offensief zou kort zijn, maar duurde uiteindelijk drie maanden en zes dagen. De terreinwinst had veertig kilometer moeten zijn, het waren er acht. Met 35 slachtoffers per heroverde meter. Een reconstructie van de hel. De Derde Slag om Ieper, wereldwijd gekend als ‘The Hell of Passchendaele’, was gedoemd om te mislukken. Het is een combinatie van blunders, koppigheid, wreedheid en modder. Douglas Haig, de opperbevelhebber van de British Expeditionary Force, voerde het commando. Het leverde hem de bijnaam butcher op onder de soldaten. “Haig meldt: De operaties der geallieerden in de buurt van Yperen werden heden, niet tegenstaande het ongunstige weder, met succes voortgezet. Wij drongen de vijandelijke stellingen binnen. Een juiste schatting van onzen buit is echter nog niet mogelijk.”
1 augustus 1917, Nederlandse kranten De Britse opperbevelhebber rept niet over de zware eigen verliezen. De doelstellingen die hij als “behaald” meldt, kloppen niet. Duitse tegenstoten verzwijgt hij. De aanval is vastgelopen op de Wilhelm Stellung. Zelfs “het weder” nuanceert hij: dat is niet “ongunstig”, maar rampzalig. De regen valt met bakken uit de lucht. De Duitse mitrailleurs hebben vrij spel. De bomkraters waarin de Britten zich willen verschuilen, staan vol water. Er is geen doorkomen aan de modder op het stukgeschoten slagveld. Op 2 augustus al wordt het offensief noodgedwongen onderbroken. De terreinwinst is geen drie kilometer. De helft van het vooropgestelde doel. 70 procent van de negen aanvallende pelotons is uitgeschakeld. “Gedurende zes dagen lag een van onze mannen, getroffen in beide benen, in niemandsland. Elke nacht kropen Duitsers uit hun bomkrater om hem wat warme drank te geven, hoewel ze naar elke druppel zelf zullen hebben verlangd. Hun toestand is even benard als die van de Britten.” Augustus 1917, dagboek van
majoor George Wade Eind juli vaardigt het Britse opperbevel een memo uit over rantsoenering: “Brood mag nog slechts met één zijde in spekvet gesopt worden.” Koude soep met een laag spekvet en oud brood staan altijd op het menu. En wat drinkwater, meestal in blikken van petroleum die amper uitgespoeld zijn. Al stokt de aanvoer geregeld als de modder de streek overspoelt. Vaak is het overleven. “De volgende dag kom ik weer in de buurt van de moerassige poel aan de molen waar ik ’s avonds flessen met water was gaan vullen. En dan zie ik de drie lijken die erin liggen. Die had ik niet gezien in het duister”, schrijft een anonieme soldaat. De mannen omschrijven zichzelf als “modderzuilen”. Ze staan dag en nacht soms tot de knieën in de doornatte kleigrond. Wat tot opgezwollen ‘loopgraafvoeten’ leidt, zelfs tot amputatie. Ze schrijven in hun brieven hoe het stro dat in de loopgraven is gelegd, mest wordt door de regen en rot als het opwarmt. De stank lokt vliegen. Hun gezoem overstemt soms “het geluid van een mortiergranaat”. Ratten zijn er “zo groot als volwassen katten”. De bestrijding van luizen en vlooien staat officieel op de uurregeling. Wassen is een luxe. Nu en dan wordt een emmer water aangevoerd. Voor een hele loopgraaf.
En dan is er nog de psychische terreur. De shellshock door onophoudelijke bombardementen, nog verhevigd door de grote inzet van vliegtuigen. De paniek om het gas. Chloorgas, fosgeen en sinds juli mosterdgas.
Desertie steekt na drie jaar ellende de kop op. Enkele soldaten worden als voorbeeld geëxecuteerd. Op 17 november ziet Achiel van Walleghem hoe William Smith voor het vuurpeloton staat. “Het zijn de eigene maten die daartoe aangesteld worden. Vele soldaten hebben al verklaard hoe pijnlijk hen dat valt. Er zijn er die krijschen van spijt.”
Het Opperbevel is blind voor de omstandigheden aan het front. Het slagveld kennen ze enkel van een maquette. Als half november Henry Wilson, trouwe dienaar van Haig, in Passendale aankomt, barst hij in snikken uit. “Oh God, hebben we werkelijk onze mannen hierin laten vechten?” “Het trommelvuur houdt aan en het wondere, ’t is ’t geen men uit de ambtelijke mededelingen te weten komt! De Engelsen hebben bekomen ’t geen zij beoogden, dus zegepraal en de Duitsen hebben de aanval tegengehouden en zij ook roepen zegepraal; en zo zijn beide partijen tevreden, uitgenomen de duizenden slachtoffers die van weerkanten vallen.”
17 augustus 1917, dagboek van Stijn Streuvels Het offensief wordt hernomen op 10 augustus, aan het plateau van Geluveld. De Britten worden bijna overal teruggeslagen door de Eingreifen Divisionen, gespecialiseerde troepen die achter de linies wachten. In Langemark is het op 17 augustus niet anders. Het verlies aan materiaal en mensenlevens is enorm. Haig houdt koppig vol tot eind augustus. Hij wisselt generaal Gough in voor generaal Plumer die zorgde voor de triomf bij de Mijnenslag van Mesen, begin juni. In plaats van grootschalige aanvallen komen er beperkte, gerichte acties. Zoals Plumer een maand eerder voorstelde. Op 20 september barst de strijd opnieuw los. Met de hulp van Australische en Nieuw-Zeelandse troepen worden successen geboekt. Aan de Meensesteenweg, het Polygoonbos. Zelden is de strijd zo wreed. De aanvallen op Duitse bunkers lijken zelfmoordmissies. Mannen sluipen ernaar toe om de vijand uit te schakelen. Eerst met een granaat. Om het af te maken met een mes en een knuppel. Op 4 oktober breken de legers zelfs door de Flandern I-stellung. “Kilometer na kilometer strekte het landschap zich uit. Zwart, vals, rottend. Als een zee van excrementen. Het was een grote schroothoop. Verspreid over de brokstukken en de modder lagen de rottende lijken van soldaten, paarden en ezels.”
Oktober 1917, memoires van legerchirurg Robert Briffault In vier dagen tijd valt er volgens het KMI meer dan 100 mm regen. Het al verzopen slagveld kan deze nieuwe stortvloed niet meer slikken. De modder is erger dan drijfzand, zeggen de Britten. Slimescape, een landschap van slijm, wordt het decor gedoopt. Stugge, vette pap die alles naar beneden zuigt. Wie van de duckboards sukkelt – de loopplanken – raakt er alleen niet meer uit. Wie gewond in de modder terechtkomt, is verloren. Het moeras is een broeihaard van bacteriën. Dysenterie breekt uit in de loopgraven. De manschappen raken nog amper vooruit. De artillerie die voor ondersteuning moet zorgen en de tanks verzinken. Als de natuur de zo al extreme omstandigheden onmenselijk maakt, wordt Passendale een echte hel. Passion Dale, dal van lijden. “Boche is bad and boue is bad; but Boche and boue together...” (Duitsers zijn slecht en modder is slecht; maar Duitsers en modder samen...)
November 1917, de Franse generaal Foch in de Westhoek Generaals Plumer en Gough zijn het voor het eerst eens. De strijd moet stoppen. Haig wil van geen wijken weten. De aanvallen op Poelkapelle en de eerste raid op Passendale eindigen in een zoveelste bloedbad. Op 26 oktober trekken de Australiërs op naar Passendale. Op 6 november bereiken ze het dorp, waar geen huis meer rechtstaat. Haig blaast op 10 november het offensief definitief af. Op een plek die hij begin augustus al zou heroveren. “Premier George zegt ’t is 3 jaar dat wij oorlogen, en 3 jaar dat wij dommigheden doen bij gemis aan eenheid van werking. ’t Is hetgeen de boeren van Dickebusch van ’t begin al gezeid hebben. En voegen ze erbij ‘te naaste jare zal men zeggen 4 jaar dommigheden’.”
17 november, dagboek van
Achiel Van Walleghem Met slechts 57 divisies tegen 88 Duitse start Haig eind juli de Derde Slag om Ieper. Een derde van zijn manschappen is half november gedood, gewond, vermist. De verliezen aan Duitse kant liggen wat lager. De Materialschlagt – de enorme hoeveelheden materiaal die zijn vernietigd in het najaar – zal het Duitse lenteoffensief in 1918 doen mislukken. Het is die verdienste die de verdedigers van Douglas Haig zullen aanhalen om hem te ridderen. Voor de slachting aan de Somme, de hel van Passendale. Voor jaren “dommigheden”.