De eerste vrouwelijke werknemer van de provincie
“Er wordt hier niet geflirt, geen schmink gedragen en ten alle tijde een zwarte voorschoot aangedaan”, zo ordonneerde gouverneur Hubert Verwilghen toen het Limburgse provinciebestuur in 1948 de eerste vrouwelijke werknemer in dienst nam. Dat flirten en schminken, dat kon Lucie Biesmans nog begrijpen, maar een zwarte schort heeft ze niet lang gedragen.
“Op zestienjarige leeftijd tewerkgesteld bij de Krijgsraad om de verhoren van oorlogsmisdadigers op te tekenen”, zo meldt haar overlijdensbericht, dat vervolgt: “In 1948 als eerste vrouw aangeworven door het provinciebestuur van Limburg. Een voltijds werkende vrouw... baanbrekend voor die tijd!” De Hasseltse Lucie Biesmans was een feministe pur sang - ze was doordrongen van het idee dat vrouwen en mannen evenwaardig zijn. En dat vrouwen dus net zo goed als mannen in staat zijn om de kost te verdienen. Een gedachtegoed dat nu vanzelfsprekend is, maar dit in de vorige eeuw bijlange niet was. Behalve voor Lucie, die carrière maken de normaalste zaak van de wereld vond.
Bende van de Dameskous
Haar vader wilde niet dat Lucie zou gaan studeren - meisjes moesten zo snel mogelijk worden ingeschakeld in het huishouden. Maar haar moeder, een sterke vrouw die twee wereldoorlogen meemaakte, eiste dat Lucie minstens het lager middelbaar onderwijs zou afmaken.
“Niet evident, in de periode onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog”, zegt Lucies dochter Patricia Dirix. “Gelukkig vond mama snel werk als stenografe en typiste bij de Krijgsraad, waar ze de verhoren moest optekenen van oorlogsmisdadigers. Dat heeft een diepe indruk op haar nagelaten. Zo vertelde ze ons dat de Duitsers tijdens de oorlog een martelkamer hadden ingericht op de Hasseltse Havermarkt, in de kelder van een fotograaf.
Ze moest ook altijd slikken wanneer de veroordeelden in alle vroegte gefusilleerd werden op een afgelegen terrein aan de Oude Luikerbaan.”
Lucie had soms moeite met het dubbelzinnige van haar job. “Onder de oorlogsmisdadigers bevonden zich soms sukkelaars die, om te overleven, in ruil voor een paar voedselbonnen lid waren geworden van het VNV”, weet Patricia. Ook later, toen ze naar de rechtbank van eerste aanleg werd overgeplaatst en rechtszaken moest noteren en uittikken, merkte Lucie dat goed en kwaad niet altijd even duidelijk waren. “Onder het mom van de partizanen ging soms ordinair banditisme schuil, zoals de beruchte Bende van de Dameskous, die in de streek rond Wellen verschillende overvallen pleegde”, aldus Patricia.
Na twee jaar trouwe dienst bij het parket besloot Lucie deel te nemen aan examens bij het Limburgse provinciebestuur, waar ze op 1 januari 1948 in dienst trad en waar ze haar hele professionele carrière aan de slag zou blijven. Op haar eerste werkdag werd Lucie opgehaald door de kabinetschef van de gouverneur, die haar eerst naar de griffier bracht, die haar op zijn beurt introduceerde bij gouverneur Verwilghen. “Een indrukwekkende figuur met een enorme baard”, zou Lucie later tegen haar kinderen zeggen.
Bestuurschef
Verwilghen had een paar consignes in petto voor Lucie. Omdat ze de eerste vrouwelijke werknemer was bij de provincie, verbood hij haar uitdrukkelijk te flirten en zich op te maken. Bovendien werd ze verplicht een zwarte voorschoot te dragen. “Mama heeft toen braaf geknikt”, zegt Patricia, “maar eenmaal ze het gezelschap kreeg van andere vrouwelijke collega’s, heeft ze de schort ostentatief uitgelaten. Niemand heeft er ooit iets van gezegd.” Lucie brandde van ambitie: ze nam deel aan zoveel mogelijk examens, waardoor ze zich kon opwerken tot onderbureauchef en later tot bestuurschef. “Dat was altijd een vreemd moment in de klas”, herinnert Patricia zich. “Als de leerkracht vroeg wiens moeder werkte, staken ik en een paar kinderen hun vinger op. De meeste moeders bleken aan de slag te zijn als poetsvrouw, mijn mama was de enige die een hogere functie had.” Maar daar hebben haar drie kinderen nooit iets van gemerkt - als zij thuis waren, dan was hun moeder er ook. “Geen idee hoe ze het klaarspeelde, maar elke dag was er een verse, warme maaltijd. En als we ziek waren, dan bleef mama thuis”, vertelt Patricia. “’s Ochtends stond ze op om vijf uur om te breien of om kleren te herstellen - een erfenis van haar moeder, die er altijd op had gestaan dat hun dochters hun eigen kleren maakten.”
Godmother
Bij het provinciebestuur was Lucie verantwoordelijk voor de controle van de financiën van alle kerkfabrieken in Limburg. “Wat erop neerkwam dat de pastoors hun rekeningen door een vrouw moesten laten controleren”, zegt Patricia. “Mama was bovendien een strenge, dus ik kan me voorstellen dat veel pastoors het geen pretje vonden om bij haar langs te moeten gaan.”
Maar Lucie was behalve streng ook rechtvaardig: kerkfabrieken waarvan de rekening niet klopte, kregen bij haar een tweede kans. “Ze nodigde de pastoors thuis uit om hen verder te helpen. Op één voorwaarde: dat ze hun zwarte soutanes uitlieten en in kostuum kwamen. Wat vervolgens ook gebeurde.”
Want zo was Lucie wel: haar wil was wet. “Ze was de godmother van de familie”, lacht Patricia. “Als zij zei dat we moesten springen, vroegen we: hoe hoog? Zelfs op haar 88ste dwong ze nog gezag af. Ze was redelijk goed te been en ging graag winkelen in Hasselt, maar als we een paar winkels hadden gedaan en een pannenkoek hadden gegeten, mochten we de auto gaan halen.”
Na het overlijden van haar man nam Lucie haar intrek in een kangoeroewoning bij haar jongste dochter Patricia. Het is daar dat ze een hersenbloeding kreeg en haar familie haar bewusteloos aantrof. Ze overleed enkele dagen later in het ziekenhuis. “Zo plots”, zeggen haar kinderen. “Wij waren er zeker van dat mama honderd jaar zou worden.”