“Maak hier een Fordmuseum van”
Genk zou dit moeten bewaren. Maak er een Fordmuseu m of een belevenisp ark van Stefan BRIJS
Schrijver
Pierre Brijs (71) maakt een selfie terwijl lassers op de achtergrond een pers ontmantelen. Vijfendertig jaar heeft hij in de B-hal van Ford Genk gewerkt. Vandaag bezoekt hij Ford voor het laatst, samen met zijn zoon Stefan (47), auteur van onder meer ‘De engelenmaker’. “Toen ik las dat de sloop begonnen was, wilde ik de lege hallen nog één keer zien”, zegt Stefan. “Ooit wil ik een roman schrijven over de sociale geschiedenis van Genk. Misschien vind ik hier een beginpunt.”
Een mailtje van Stefan Brijs. Of we vóór de sloop geen afscheidsbezoekje kunnen regelen aan de Fordfabriek, voor hem en zijn vader? Binnenkort gaat de C-hal, de voormalige assemblageafdeling, onherroepelijk tegen de vlakte. De C-zone zal nadien gebruikt worden door transportbedrijf H.Essers en de haven van Genk. De B-hal, ooit de perserij en koetswerkafdeling, wordt wellicht begin volgend jaar overgedragen aan het consortium rond de Group Machiels die er het industrieel-logistieke project Green Logistics uit de grond wil stampen. Enkele mailtjes en een positief antwoord later krijgen we een veiligheidshelm en een fluohesje in onze handen gestopt terwijl onze gelegenheidsgids Lode Vandecaetsbeek ons waarschuwt voor potentiële gevaren in de verlaten B-hal. “De lichten werken toch nog?”, vraagt Pierre Brijs. Niet dus.
Bumpercarroussel
Pierre werkte van augustus 1964 tot zijn brugpensioen in ’99 voor Ford. Van zijn 19de tot zijn 55ste. In de B-hal stelde hij de werktuigen en de matrijzen af voor de Taunus, de Sierra, de Mondeo en de Transit. “Op zijn identiteitskaart stond dat hij werktuigkundige was. Dus als ze vroegen wat hij voor werk deed, zei ik altijd ‘werktuigkundige’, nooit arbeider”, lacht Stefan.
Moeder Brijs werkte drie jaar op de zetelafdeling van Ford. “Wij kwamen hier als kind af en toe op een personeelsfeest”, zegt Stefan. “De fabriek draaide dan en dat was indrukwekkend om te zien. Op mijn achttiende heb ik drie weken vakantiewerk gedaan aan de bumpercarroussel: niks anders dan ophangijzers in bumpers duwen. Toen wist ik meteen wat bandwerk was.”
Niet voor niets heet het stukje dat Stefan Brijs schreef naar aanleiding van de sluiting ‘Wij waren Ford’ (zie elders
op deze pagina). Vader Brijs zit nog steeds in de computerclub FGPC, die de sluiting van de fabriek overleefde. “Ford was zijn hele leven. Hij was zelden een dag ziek. Hij ging werken, al moest hij kruipen.” Pierre: “Hola, niet overdrijven, hè.”
We mogen naar binnen langs het draaipoortje waar de werknemers destijds de fabriek verlieten. “Als je na je shift vertrok, moest je op een knop drukken. Bij groen licht mocht je door, bij rood licht moest je je tas laten controleren”, herinnert Stefan zich. Lode leidt ons naar een van de acht badzalen met honderden lockers en een lange rij kraantjes tegen de muur. In de gigantische lege B-hal, enkele voetbalvelden groot, speurt Pierre naar oriëntatiepunten in de leegte. Buiten groeit het gras tussen de kieren in het beton, maar binnen valt het verval mee. “Je zou hier morgen opnieuw kunnen beginnen”, zegt Stefan. “Maak er filmstudio’s van!” Voor zijn vader is het nostalgie, Stefan heeft een extra reden waarom hij hier nog een keer wilde rondlopen. “Ik wil zien of de leegte mij kan inspireren. Ik neem het in mijn boeken altijd op voor de kleine man. Mijn uitgever zegt al lang dat ik ooit een roman moet schrijven over de sociale geschiedenis van Genk. Maar er is nog geen verhaal of rode draad. Om realiteit om te zetten in fictie is tijd nodig. Anders wordt het te melig.” De roman, die in het rijtje zal komen na onder meer ‘De engelenmaker’, ‘Post voor mevrouw Bromley’ en ‘Maan en Zon’, zal dus niet voor
morgen zijn. “Daarvoor is een jaar of vier, vijf nodig. Maar op een dag ga ik zitten en begin ik eraan.”
Schroothoop
De enige activiteit in de hal komt van de lassers die een pers ontmantelen. Vonken spetteren in het rond. “Persen die niet verkocht raken, zijn voor de schroothoop”, legt Lode uit. Pierre begrijpt er niets van. “Die jumbo’s, dat kun je toch geen oud ijzer noemen? Deze pershal is een kapitaal waard. Ze zouden hier perfect een Tesla kunnen bouwen. Maar ze willen zeker liever een nieuwe productiehal?” Stefan is onder de indruk. “Dit is industriële archeologie. Genk zou dit toch moeten bewaren. Maak er een Fordmuseum of een belevenispark van, voor alle generaties na ons. Zoals de mijnen ook nog tastbaar zijn. C-mine: goed gedaan. Maar dit is een brok geschiedenis die straks uitgewist is.”
Pierre is minder overtuigd. Hoewel vader Brijs hier zowat de helft van zijn leven gesleten heeft, lijkt hij minder moeite te hebben met het verdwijnen van Ford in Genk dan zoon Stefan. “Voor hem is de Fabriek nog in werking”, zegt Stefan. “Hij ziet wat er was, ik zie wat er niet meer is. Hij loopt door het verleden, ik door het heden.” Wanneer Pierre op een onbewaakt moment een selfie neemt voor een pers, lacht Stefan: “Toch nog een zekere trots”.
‘Werkplaats, enkel voor mensen van FG1F20’ staat er op een deur. Dit was de uitvalsbasis van vader Brijs. Achterin het lokaal ligt een donker hok verscholen. “Als er iemand jarig was, gingen we daar stiekem borrelkes drinken”, lacht hij. Pierre werkte zowat zijn hele carrière in drie posten. “In het begin wisselden we om de twee weken van shift, later elke week. Alleen de laatste jaren heb ik geen nachtpost meer gedaan. Ik kon niet meer.” Stefan mocht het aan den lijve ondervinden tijdens zijn vakantiejob. “Na drie weken was ik al kapot. Toen pas besefte ik hoe zwaar die job voor hem was. Dat hij soms humeurig was omdat zijn bioritme volledig overhoop lag. Hij heeft zich 35 jaar uitgesloofd voor zijn drie kinderen. Dankzij Ford hebben wij gestudeerd. Dat raakte me ook het meest bij de sluiting: dat andere kinderen nu misschien geen kansen zouden krijgen. Maar dat besef komt pas later. Als puber ben je te druk bezig met rebelleren en ruzie maken.” Pierre: (droog) “Hij is een schrijver, die vertellen niet altijd de waarheid.” Stefan: “Het gaat niet om wat je vertelt, maar hoe je het vertelt.”
Koppig
We kuieren een beetje achterop naast Pierre Brijs. “Ik lees alles wat Stefan schrijft. Van ‘De engelenmaker’, voor mij nog steeds zijn beste boek, heb ik alle vertalingen, van Chinees tot Duits. Maar hij is geen Brusselmans die aan de lopende band schrijft. Hij zoekt alles op, het moet allemaal juist zijn.”
Als Stefan aan zijn ’Genkse’ roman begint, weet hij alvast bij wie hij terechtkan om de feiten te checken. “Ik krijg soms een drukproef te lezen. Het kan dat er hier of daar een foutje in sluipt. Dan moet ik hem daarop wijzen. Niet dat hij dan luistert. Hij kan koppig zijn.” Of Pierre de Fordroman graag zou lezen? “Tuurlijk, maar als Stefan er twintig jaar mee wacht, ben ik er niet meer. Laten we hopen dat hij er een beetje vaart achter zet.”