Hilda van de melkbar en andere vrouwen in de mijn
Hoelang blijft een gebruikt theezakje hangen als je het tegen het plafond zwiert? Meer dan twintig jaar blijkbaar, want in de mijngebouwen van Zolder zijn de theezakjes nog de enige herinnering aan de melkbar. “Telkens als ik hier weer binnenstap, voelt dat aan als thuiskomen”, straalt Hilda Put als we door ‘de lavaar’ lopen, de vroegere badzalen. Haar melkbar lag destijds aan de hoofdingang van het gebouw. Alle mijnwerkers moesten er voor en na het werk passeren. Nu is de plek een opslagplaats achteraan in het gebouw. Op 1 februari 1966, daags nadat er in Genk doden vielen bij betogingen tegen de sluiting van de mijn van Zwartberg, begon Hilda Put in de melkbar in Zolder. Ze zou er dertig jaar blijven en dat had alles te maken met Zwartberg. Volgens de akkoorden van Zwartberg kregen de mijnwerkers werkzekerheid tot einde 1996. Omdat de laatste mijnwerkers (bovengronds) nog in Zolder actief waren, bleef ook de melkbar open tot eind ’96. “Op mijn eerste dag reed ik om 5 uur ’s morgens met mijn fiets naar de mijn waar ik een hele rij blauwe combi’s zag staan”, vertelt Hilda. “Ze hadden schrik dat de rellen van Zwartberg naar Zolder zouden overslaan. ‘Straks is dat hier ook gesloten’, dacht ik. In het begin had ik ook schrik om als meisje van 21 tussen al die mannen te staan.”
Stok
De milkbar die zuivelbedrijf Lilac had ingericht in het mijngebouw had een loket, zodat de mijnwerkers nooit tot bij Hilda konden komen. En voor noodgevallen had ze nog altijd haar houten knuppel, die ze trouwens bewaard heeft. “Als ze toch door het cachet wilden kruipen, kwam ik af met mijn stok. ‘Ik zal u hier eens mee aaien’, riep ik dan. Niemand die dan nog durfde komen. Ik heb die stok ook nooit echt moeten gebruiken.”
“Als vrouw tussen al die mannen moet je daar niet als een trezebees gaan staan. Ik heb altijd moppen verteld, maar je moet je grens kennen. In het begin hebben sommige collega’s wel problemen gehad met mannen die hen stonden op te wachten. Ik zag de mijnwerkers twee keer per dag en dan krijg je er een sterke band mee. De mijnwerkers waren mijn mannen, mijn kameraden, mijn kinderen en op de laatste plaats mijn klanten.”
Verlieslatend
De eerste vijf jaar werkten Hilda en haar collega’s in loondienst in de melkbar. “Lilac was er in 1957 mee begonnen omdat ze dachten dat melk gezond was voor mijnwerkers die de hele dag in stof en vuil gewerkt hadden. Die verse melk werd tegen een sociale prijs verkocht. Maar na vijf jaar kregen we ons ontslag omdat de zaak verlieslatend was. ‘Als je het overneemt, alles alleen doet en de prijs een frank opslaat, zal het wel gaan’, had men mij verteld. Ik heb de bar overgenomen, maar het eerste jaar verdiende ik geen rooie frank. Er waren elk jaar minder mijnwerkers, maar na de oliecrisis van ’73 werd er weer volk aangeworven en werd het drukker.” In het winkeltje werd van alles verkocht wat de mijnwerkers nodig hadden: snoep, suikerwafels, ijsjes, drank... Maar geen bier. Buiten in de barakken werd er wel bier verkocht, maar op de mijn mocht dat niet. “Dat had ik graag, want daardoor had ik alleen met nuchtere mensen te doen. In de eerste
De laatste jaren heb ik veel verhalen gehoord over dikke pensioenen, maar zelf had ik niks toen de mijn sloot
Hilda PUT
tien jaar heb ik vooral melk verkocht, de tweede tien jaar vooral frisdrank en op het laatst was het meer koffie.” Sigaretten en pruimtabak mochten wel. “Iedereen rookte in die tijd. ’t Is geen man die niet roken kan, was het spreekwoord. Zelf heb ik nooit gerookt. Melk dronk ik ook niet.” (lacht)
Het eerste waar oud-mijnwerkers over beginnen als ze herinneringen ophalen aan de melkbar, is de kriek van Hilda. Geen bier, maar een cocktail van melk en grenadine. “Ik was beroemd om mijn grenadine. Die was nergens te krijgen. Toen Lilac stopte, heb ik wel honderd andere flessen geprobeerd om dezelfde smaak te krijgen. Uiteindelijk heb ik bij Lilac doorgedramd tot ik bij hun leverancier in Brugge terechtkwam.”
Geen racisme
Hilda is nooit getrouwd. Huwelijksaanzoeken heeft ze nochtans genoeg gekregen. “Ik was daar te serieus voor. En ik had er ook geen tijd voor, ik moest te hard werken.” Maar ze had wel aandacht voor haar mijnwerkers. Als ze met vakantie gingen, haalde Hilda haar wereldkaart boven om te kijken waar de verre autoreis naartoe ging. “Hier vertrok vroeger een karavaan van auto’s met de bagage erbovenop. Nu gaan ze allemaal met het vliegtuig. Ik kreeg veel kaartjes en sommigen brachten ook een souvenir mee van hun vakantie.”
Racisme kende ze niet. “Iedereen was hetzelfde: Marokkaan, Turk, directeur of mijnwerker, je mag geen onderscheid maken. Ik heb van een rasechte moslim eens een medaille van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes gekregen. Die man had tijdens zijn vakantie speciaal een omweg naar Lourdes gemaakt om die voor mij te kopen.”
Pensioen
Zelf heeft Hilda amper vakantie genomen. “Ik werkte dubbele
posten, van 5 uur ’s morgens tot 12 uur ’s nachts, omdat er altijd mijnwerkers waren die afdaalden of weer naar boven kwamen. In 1974 ben ik eens acht dagen naar Spanje gegaan omdat de mijn toen gesloten was. Eén keer ben ik met va- kantie gegaan terwijl de mijn open was. Ik was ziek van ellende omdat ik weg was terwijl de mijnwerkers voor een gesloten melkbar stonden. Aan die vakantie heb ik niks gehad. Het werk was alles.” De laatste tien jaar stonden in het teken van de mijnsluitingen. Maar het waren geen slechte jaren voor Hilda, omdat de mijnwerkers van het oosten die nog wilden blijven, naar Zolder gehaald werden. In ’92 is de ondergrond gesloten, maar de mijnwerkers konden nog tot ’96 blijven. “De laatste tien jaar heb ik veel verhalen gehoord over dikke pensioenen. Maar als zelfstandige had ik niks toen het gedaan was. Ik kon zelfs niet gaan stempelen.” Hilda is daarom nog elders gaan werken en trekt nu een minimumpensioen. “Daarvoor heb ik altijd dubbele posten gedraaid, dertig jaar lang. ’s Nachts te moe om de slaap te vatten en ’s morgens om 5 uur weer paraat. In het weekend ging ik de zaak poetsen.”