Jeroen Berwaerts “Op het podium sta ik als een winnaar”
U HOORT NOG VAN HEN
BRUSSEL - Twintig jaar geleden blies een jongeman van 22 uit Alken met bolle wangen, veel vuur en ietwat guitige blik in de cameralens. Jeroen Berwaerts was een veelbelovende muzikant, zoals dat heet. Met dromen die hem richting solist bij een klassiek orkest leken te gidsen. Het minste wat je kan zeggen, is dat dat gelukt is. Met glans geslaagd, zelfs. Jeroen Berwaerts speelde de afgelopen twintig jaar bij de absolute topensembles van Europa, waarvoor hij stad en land afreist. Door een speling van het lot (en een meevaller in zijn tourschema) troffen we hem in Brussel.
Het leek even moeilijk te worden om hem te pakken te krijgen. Berwaerts, 42 inmiddels, woont in Boedapest, geeft les in Oslo en Hannover, en speelt... overal. Overal en voortdurend. Maar op zondag 10 december was hij in de Bozar in Brussel, in de statige zalen van het Paleis Voor Schone Kunsten. Waar Berwaerts die avond moest optreden met Die Deutsche Kammerphilharmonie uit Bremen. Het concerto voor piano, trompet en strijkers van Dmitri Sjostakovitsj. Die trompet in de titel, die is van hem. Jeroen maakt tijd voor ons in de coulissen van de Henry Leboeufzaal, waar meer flightcases bij elkaar staan dan bij een gemiddeld rockconcert in de AB. En waar het op dat moment, vroege namiddag, een komen en gaan is van collega-muzikanten. Over een uurtje begint de repetitie.
Vreemd: de muzikanten die arriveren, toch al snel een stuk of veertig, lijken van zowat overal te komen. Jullie zaten niet samen in Brussel op hotel?
“Nee, de meesten niet. Ik ben net met de trein gearriveerd. Het is ingewikkeld deze week. Om een idee te geven: drie dagen geleden speelde ik met het Bochumer Symphoniker in Bochum, de dag nadien heb ik de trein genomen naar Bremen voor een repetitie met dit gezelschap en voor deze voorstelling, en daarna weer terug naar Bochum voor een tweede concert met het Symphoniker. En vanochtend dus met de trein naar Brussel om hier zo dadelijk Sjostakovitsj te repeteren. Dat betekent dat muzikanten mekaar weliswaar heel vaak zien, maar steeds in wisselende bezettingen, in andere steden en voor andere projecten. Het is een groot rondreizend circus, maar dan zonder vaste acrobaten. Sinds ongeveer tien jaar is het voortdurend van dat. Wat ik prima vind, overigens. Ik heb er eigenlijk altijd al van gehouden.”
Wie behoudt het overzicht in zo’n constante carrousel van mensen en locaties?
“De orkesten zelf uiteraard. Maar omdat muzikanten, en dan vooral solisten zoals ik, voortdurend van het ene naar het andere orkest pendelen, is een goed internationaal management absoluut noodzakelijk. In mijn geval zijn dat twee managementbureaus: één in Berlijn en één in Tokio. Ik speel veel in Japan. Zij zorgen er voor dat er speelperiodes worden vast- gelegd en dat er geen conflicterende boekingen opduiken.”
Probeert u dan een jaar in te delen in vaste blokken, of is zoiets onmogelijk?
“Die luxe heb ik de jongste jaren, gelukkig. Ik maak er een punt van een maand grotendeels als volgt in te delen: tien dagen spelen, tien dagen lesgeven in Oslo of Hannover (aan de Hochschule für Musik, Theater und Medien, SM) en tien dagen doorbrengen bij mijn zoon in Boedapest. Dat laatste is belangrijk, anders word ik gek. Ik leef ook echt uit een koffer. Eigenlijk uit twee koffers: eentje voor in de zomer en eentje voor de winter.”
“Maar al bij al valt het mee. Om maar iets te zeggen, de hotels worden beter naarmate je een betere plek bij goeie orkesten verwerft. Dat maakt het toch een stuk comfortabeler. Ik heb daar ook wel behoefte aan, merk ik. Mijn leven speelt zich op het eerste gezicht ver af van het gewone burgerlijke, maar tegelijk verlang ik ernaar. Zo heb ik iets met goeie koffie. En dat gaat ver: ik heb op mijn smartphone een app waarmee ik in iedere stad ter wereld de beste koffiebars kan vinden. Beanhunter heet dat, moet je eens proberen. Dat is handig in Japan, waar het moeilijk is om echt goeie koffie te vinden. Dus die hang naar comfort en iets burgerlijks zal er wel in zitten, ondanks mijn rondreizend bestaan. Ik merk het soms aan kleine dingen, zoals gisteren op de trein: die zat vol met supporters
Ik kan me niet voorstellen dat ik iets anders zou zijn dan fulltime muzikant Jeroen Berwaerts Trompetsolist
van Werder Bremen, op weg naar een match tegen Dortmund. Ik hou ontzettend van voetbal, echt: ik volg bijvoorbeeld de matchen van STVV. En het klinkt arrogant om te zeggen, maar dat proletarische biergezuip en die banaliteit storen me dan. Deze ochtend zong er nog steeds eentje van het andere kamp ‘Bremen ist scheisse!’ op de trein. Dat had ik toen echt niet nodig, moet ik zeggen. Bremen heeft trouwens gewonnen.” (lacht)
U bevindt zich in een verfijnde wereld, met complexe hedendaags-klassieke muziek, muzikanten die hun wereld kennen en zalen die een bepaalde grandeur uitstralen. Kan het daaraan liggen?
“Mmm, misschien. Ik heb thuis ook Radiohead opstaan, als je dat bedoelt...”
Behoorlijk verfijnd, Radiohead.
(lacht) “Inderdaad. Nu, ik beschouw goeie muziek sowieso als iets dat ver buiten de afgebakende grenzen van een genre valt. Ik speel inderdaad klassiek en hedendaags, maar ook jazz en meer experimentele dingen. Veel klassieke muziek is soms te elitair, te statisch. En voor mij is Nick Cave evenzeer ernstig als Gustav Mahler of Beethoven. De zogenaamde keuze tussen ofwel ernstige muziek ofwel entertainment vind ik zever.”
Hoe heeft u de trompet eigenlijk leren kennen?
“De eerste keer herinner ik me niet. Maar mijn vader bracht altijd instrumenten mee naar huis, dus daar moet het ergens begonnen zijn. Pa speelde in een fanfare en een harmonie. Tuba, trombone, allerlei blaasinstrumenten. En dat bleek ineens ook mijn
ding te zijn, in tegenstelling tot bij mijn broer, die al die instrumenten links liet liggen. Ik heb lang geleden in een a capella-groep gezongen. Dat was dus zonder instrumenten. Winok Seresia zat daar ook in, die later bekend geworden is als Kapitein Winokio. Wanneer ik als kind Kinderen Voor Kinderen op televisie bezig zag, dan wist ik zeker dat ik ook ooit op een podium wou staan. En nu kan ik me zelfs niet meer voorstellen dat ik iets anders zou zijn dan fulltime muzikant. En zanger, want ik zing ook jazz en hedendaagse spirituele muziek.”
Uw ouders waren dus best muzikaal?
“Gedeeltelijk, ja. De fanfare van onze pa dus. Zijn ouders hadden een café, in Attenhoven was dat. Tegenwoordig zingt hij in een kerkkoor in Roeselare - ze zijn naar daar verhuisd nadat ze eerst een appartement aan de kust hadden en er achter kwamen dat ze dan evengoed definitief naar West-Vlaanderen konden verhuizen. Mijn broer woonde al in Roeselare. En moeder was een boerendochter. We zijn bescheiden opgegroeid en met klassieke muziek hadden ze weinig. Maar er was ook geen rem om mij m’n gang te laten gaan.”
Toch nog even over die trompet. Gekke vraag misschien, maar waar haalt u na vijfentwintig jaar nog altijd vernieuwing uit dat al bij al bescheiden instrument?
“Ha, goeie vraag. Ik speel vaak hedendaagse muziek, en één van de kenmerken daarvan is dat je vaak twee tonen tegelijk speelt: eentje door te blazen en eentje door te zingen. Dan krijg je boventonen en allerlei klanken die interessant zijn. Dat houdt het fris. Mijn instrument is mijn stem.”
“Als je op een podium staat, dan moet je daar staan als winnaar, ik kan het niet anders uitleggen. Het lichaam is de spiegel van de geest. Als je je slecht voelt, dan gedraag je je ook anders: angstig, kleiner, gedrongen. Dat hoort niet op een podium, vind ik. En al helemaal niet als solist met een blaasinstrument. Wij moeten juist energie zetten, we kunnen niets verdoezelen, dat zou het publiek meteen merken. In tegenstelling tot een pianist bijvoorbeeld: zijn instrument maakt tenminste nog klank uit zichzelf.”
Voelt u zoiets ’s middags al aan, uren voor een concert?
“Absoluut. Als ik me slecht voel, dan gedraag ik me de rest van de dag bewust kleiner, rustiger. Ik doe yoga in de kleedkamer of in het hotel en ik probeer me niet te bemoeien met dingen waar ik even niet nodig ben. Ik ben er zogezegd een tijdje niet, of toch een stuk minder. Dat helpt.” “Veel mensen vinden het vreemd: een artiest of muzikant die hooguit twee uur op een podium staat, vaak veel minder. Ik ga binnenkort weer spelen in Japan. Daar moet ik strikt genomen maar vier keer een half uur optreden. Het kan nog korter: Usain Bolt loopt de honderd meter in, wat is het, 9 seconden? Dat lijken erg korte werkdagen, niet? (lacht) Maar als ik alles optel, het oefenen, het transport, het wachten en het spelen zelf, dan doe ik in feite een onderbetaalde job. Soms zijn er geweldige gages. Maar ik ken bijvoorbeeld geen vrije weekends of kerstdagen. En als ik op vakantie ga, dan gaan het instrument en de partituren ook mee. En vandaag zat ik om half acht ’s ochtends op de trein, om vanavond om half negen een concert te spelen.”
Dus talent alleen doet het niet, een hoge dosis werklust en inzet zijn cruciaal?
“Ik vind talent bijna een belediging. Jacques Brel zei ooit: ‘Talent is de wil hebben om je dromen waar te maken’. Ik denk dat dat klopt, enkel het hebben van talent is onvoldoende. Mensen zeggen vaak dat je geluk hebt wanneer er talent in het spel is. Hallo, en het vele werk dan?”
Heeft u het gevoel dat u ergens gefaald hebt, dat er bepaalde kruispunten niet genomen zijn en waar u achteraf spijt van had?
“Gefaald vind ik een te groot woord. Natuurlijk zijn er soms keuzes gemaakt die misschien niet de beste waren. Door mij of door anderen. Ik heb audities gedaan voor de Berliner Philharmoniker en voor het Chicago Symphonic Orchestra, allebei wereldvermaarde topgezelschappen. In beide gevallen werd ik tweede. Dat heeft me telkens ontgoocheld. Maar ik durf nu ook zeggen dat beide tegenslagen nadien misschien voor goeie dingen hebben gezorgd, dat weet je nooit. Ik ben bijvoorbeeld na die afwijzigingen solist geworden, wat me een andere carrière en een ander leven heeft opgeleverd. In zekere zin heeft de ontgoocheling me dus op een nieuw pad gebracht.”
Zoals u het nu zegt, lijkt het bijna bijbels.
“Maar dat is het toch ook? Muziek is niet aards en ook niet louter hemels. Maar muziek kan je wel naar emotionele punten leiden die je tevoren nog niet kende.”
Bent u praktiserend gelovig?
“Ik ga niet naar de kerk, als je dat bedoelt. Maar ik ben wel gelovig en probeer een en ander uit handen te geven. Bovendien, en dat is mooi meegenomen, is mijn geloof een middel om te ontsnappen aan de eenzaamheid die in dit beroep wel degelijk aanwezig is. Als je in de winter in Finland bent, waar het ’s middags na de repetitie al donker is en waar je nagenoeg niemand kent, dan kan dat heftig binnenkomen. De verlokkingen, de verleidingen die dan opduiken, ik weet dat ik daarvoor moet oppassen. Ook al omdat ik dan ’s anderendaags een aartsmoeilijk, exotisch stuk moet spelen. Dan kan je het jezelf niet toestaan om maar half geconcentreerd op het podium te staan. Aan yoga doen, zingeving zoeken, het zijn dingen die me dan erdoor helpen. En iedere dag skypen met mijn zoon in Boedapest, natuurlijk.”
Ik vind talent bijna een belediging. Alsof dat het enige is. Hallo, en het vele werk dan? Jeroen Berwaerts
Trompetsolist