Zelfde punten, andere huidskleur: veel meer kans op B- of C-attest
In hun beoordeling over het toekennen van een B- of Cattest van leerlingen laten leerkrachten en klassenraden zich vaak leiden door vooroordelen. Gevolg: arme en allochtone leerlingen krijgen het moeilijker, zo bewijst onderzoek van UGent en KULeuven. Stel: de hele klas haalt 44 procent en is gebuisd voor economie, Frans, biologie en geschiedenis. Dan zou je toch verwachten dat de klassenraad voor elk leerling hetzelfde oordeelt als op het einde van het jaar beslist moet worden over A-, B- of C-attesten? Maar dat is niet het geval, zo ontdekte een onderzoek van de UGent en de KU Leuven. De onderzoekers gingen bij honderden leerkrachten na welk attest - A, B of C - ze een bepaalde leerling uit het vierde middelbaar zouden geven. Het ging om fictieve leerlingen die dezelfde punten hadden. Opvallend was dat wanneer in het profiel van de leerling de naam Kevin werd veranderd in Mohammed, veel vaker een B- of een C-attest werd toegekend. Dat gebeurde ook wanneer het beroep van de ouders veranderde van bankbediende in truckchauffeur. Een meisje van Belgische herkomst van wie de ouders een eigen zaak hebben, heeft 77,73 procent kans op een A-attest. Een jongen van buitenlandse herkomst met een truckchauffeur als vader heeft maar 56,25 procent kans. En dat met dezelfde schoolresultaten. “Dit is een wake-upcall”, zegt Els Keytsman van Unia, die het onderzoek bestelde. “Vooroordelen en stereotypen spelen onbewust nog altijd een belangrijke rol. Omdat we er alleen bij blanke, rijke kinderen van uitgaan dat het een accident de parcours is.”