“Ik zeg het al voor de tigste keer”
Taal vliegt of kruipt. Nieuwe woorden sluipen binnen langs spleten en kieren. Soms zijn ze zo klein dat je ze bijna niet ziet. Maar ze staan er wel. ‘Tig’ is zo eentje. ‘Het Belang van Limburg’, zaterdag 13 januari 2018, in de eerste zin van een uitgebreid verslag: “CD&V-voorzitter Wouter Beke heeft een lijn getrokken onder de tig afleveringen van de soap ‘Theo Francken en de teruggestuurde Soedanezen’. Tig? Je voelt het aan, tig is hip, vinnig, pittig. Het betekent ‘veel’ of ‘talloos’, ‘niet precies bekend’. Het is de -tig van dertig tot negentig. Hij kan niet verkeerd worden begrepen. Wie verzint dit?
Om te beginnen de Nederlanders. Ook volgens de Dikke Van Dale betekent het gewoon ‘veel’: een tig aantal, een groot aantal; tig duizenden, enkele duizenden. Bekijk je de Vlaamse kranten dan overheerst: ‘tig keer’. ‘Tig keer reed ze over de bobbels.’ ‘Er zijn nog tig wachtenden voor u’.
In Nederland is het gebruik nog iets breder: ‘tig eeuwen geleden’. Of combinaties met honderd, duizend, miljoen, miljard: een onbeperkte hoeveelheid. ‘We hebben geen zin om tig honderd euro meer te betalen.’ Voor ons helemaal raar is: ‘Ik zeg het nu al voor de tigste keer.’ De Nederlanders haalden het bij de Duitsers. Het was bij hen dat zig afgescheiden raakte van vierzig, fünfzig, sechzig. Een mooie, vroege vindplaats van de merkwaardige afkorting dateert al van 1945: ‘-zigtausend Millionen werden verhungern’ (tigduizend miljoenen zullen verhongeren). Zo moet het begonnen zijn: mét een weglatingsstreepje.
Op zoek naar voorbeelden kwam ik nog een oude tuinman tegen die zei: “Ik hoop het nog tig jaar te doen.” Nieuwe woorden houden een mens jong.