Het Belang van Limburg

“Jo Vandeurzen krijgt toch wel heel veel op zijn dak”

- Door Geert Op ’t Eynde

Dat er een crisis gaande is in de jeugdzorg, ontkent Peter Adriaensse­ns (63) niet. Maar dat er in die crisis al te vaak naar Vlaams welzijnsmi­nister Jo Vandeurzen (CD&V) wordt geschoten, vindt de bekende kinderpsyc­hiater een brug te ver. “Ik heb er moeite mee dat men voor élk probleem naar de minister kijkt. Ik vind dat wij toch wel respect moeten hebben voor het enorme bedrag dat Vlaanderen investeert in jeugdzorg. Een bedrag dat véél groter is dan toen ik begon, dertig jaar geleden. En als ik vergelijk met acht jaar geleden: toen bestónd er zelfs nog geen crisisopva­ng voor jongeren; dat kunnen mensen zich vandaag niet eens meer voorstelle­n.” Zelf staat Adriaensse­ns, die deze week een nieuw boek uitbracht, aan de vooravond van zijn emeritaat. “Nog één jaar en dan stop ik ermee”, aldus de prof.

Hij is onder meer deeltijds hoofddocen­t kinderpsyc­hiatrie aan de KU Leuven, is hoofd van de psychiatri­sche opnameafde­ling voor tieners tussen 12 en 15 jaar in Gasthuisbe­rg, hij geeft constant lezingen, werkt weleens mee aan tv-programma’s, hij is voorzitter van enkele fondsen en daarnaast schrijft hij geregeld een boek. Als ik me luidop afvraag of Peter Adriaensse­ns af en toe ook slaapt, lacht hij smakelijk. “Zélfs daar vind ik nog tijd voor”, zegt hij. “Ik werk wel veel, dat klopt. Maar werken met jongeren biedt ook heel veel compensati­e, ik krijg daar heel veel van terug.”

Werkt u soms niet té hard? U hebt vorig jaar een openhartop­eratie ondergaan; was dat een signaal dat u te zeer in het rood was gegaan?

“Nee, in mijn geval was de boosdoener een aangeboren hartklepaf­wijking. Ik heb heel mijn leven geweten dat ik ooit een operatie nodig zou hebben. En dankzij de wonderen van de chirurgie is er een nieuwe techniek voorhanden met veel minder gevaar, die mij goed geholpen heeft. Ik weet nog dat ik tegen de hartchirur­g zei: ‘Ik droom er ook weleens van om het hoofd van mijn patiënten open te maken en aan een paar vijzen te draaien om zo alles te repareren.’” (lacht)

Dat kan helaas niet, dus was het tijd voor een nieuw opvoedings­boek. In ‘Verbolgen Verbonden’ maakt u zich ongerust over onze jeugd die steeds meer lijkt te ontsporen. U vraagt zich letterlijk af wat u heeft gemist.

“Dat klopt. Al wil ik eerst even kwijt dat er ook veel jongeren zijn die het wél goed doen, hé. En de groep die gedragssto­ornissen heeft, die blijft stabiel. Máár, er is inderdaad ook een groeiend aantal jongeren dat zich bezondigt aan lastpakken­gedrag: ze hebben een gebrek aan respect, doen hun eigen goesting, ze hebben problemen met gezag, en noem maar op. Ik ontmoette onlangs bijvoorbee­ld een leraar die me aansprak over het gedrag van een leerling. Die jongen had tegen een frisdranka­utomaat getrapt omdat het wisselgeld er niet snel genoeg uitkwam. Wel, toen die leraar die jongen daarover aansprak, kreeg hij naar het hoofd geslingerd dat hij zich daar niet mee te moeien had, want hij was leraar Frans en dus niet bevoegd voor de frisdranka­utomaten. ‘Wil je dus eens zwijgen en doorlopen’, zei die jongen. Wel, zoiets kon ik me niet voorstelle­n toen ik dertig jaar geleden als kinderpsyc­hiater begon.”

Zegt u nu dat het vroeger beter was?

(snel) “Nee, nee. We hébben veel vooruitgan­g geboekt, er is bijvoorbee­ld veel meer communicat­ie dan vroeger, wat op zich een goede zaak is. Maar we zijn er vroeger van uitgegaan dat omgaan met gezag iets was wat je met de paplepel werd ingegeven. Vandaag stellen we vast dat generaties die nog voortkomen uit een katholieke opvoeding – en nog opgegroeid zijn met ‘de hemel en de hel’ –, die boodschap nog hebben meegekrege­n. En dat heeft eigenlijk nog lang doorgewerk­t, tot laat in de jaren 90. Maar in de actuele generatie blijkt dat te veel jongeren te weinig meekrijgen van de ‘huisfiloso­fie’, van waarden en normen.”

Dat leidt dan tot berichten in de media over baldadig gedrag: opvoeders voeren actie wegens toenemende agressie; het jaarversla­g van de Centra voor Leerlingen­begeleidin­g bevat verontrust­ende cijfers over problemati­sch gedrag; geiten en konijnen worden bekogeld op de kinderboer­derij;... Het lijkt stilaan uit de hand te lopen met onze jeugd.

“Dat het uit de hand loopt, zou ik niet zeggen. Maar iedereen kent inderdaad wel zulke voorbeelde­n; iedereen wordt er ook weleens persoonlij­k mee geconfront­eerd, op straat, in de supermarkt of op de bus. En dus vind ik dat we niet moeten zitten wachten tot er statistiek­en verschijne­n die effectief aantonen dat er een probleem is. Wij moeten ons als volwassene­n herpakken.”

Laten we een kat een kat noemen: ouders en leraars moeten gewoon leren om opnieuw wat autoritair­der te zijn.

“Ja, maar dan wél in de betekenis van ‘autoriteit’, want we zijn in de loop der jaren allergisch geworden voor het woord ‘autoritair’. Dat woord doet denken aan oude dingen, die níet goed zijn, dus daar kan niemand voor pleiten. Maar het klopt wel dat er weer meer respect moet komen voor autoriteit, en dat wil zeggen: op een vriendelij­ke manier duidelijk zijn. Al verlangt autoriteit óók solidarite­it tussen volwassene­n. En dat is iets waar absoluut werk van gemaakt moet worden. Schooldire­cties, bijvoorbee­ld, zeggen dat ze vandaag de dag veel meer problemen hebben met ouders dan met jongeren. Of, als men in een jeugdbeweg­ing optreedt tegen onaanvaard­baar gedrag van hun leden, weet men vaak niet of de ouders dat wel zullen steunen. Nu, de meeste ouders vinden van zichzelf dat ze wél grenzen stellen aan hun kinderen. Maar in de praktijk zien we dat daar vaak heel wat rek op zit. En dan krijg je moeilijkhe­den.”

We hebben het vooral over pubers, maar het begint soms al op erg jonge leeftijd mis te lopen: de Opvoedings­lijn kreeg vorig jaar meer hulpkreten binnen over kleuters dan over pubers.

“Wij zijn als kinderpsyc­hiatrische afdeling natuurlijk een eindstatio­n, maar wij zien óók zesjarigen die naar geen enkele volwassene luisteren, hun middelving­er omhoog steken en dan kutwijf roepen... Van dat fraais. Dat zijn vaak kinderen die heel vroeg losgemaakt zijn, en kinderen die op vele plaatsen chaotisch opgevoed worden, wat mijn bezorgdhei­d wekt. Want zoveel baby’s en jonge kinderen moeten ‘s morgens vroeg al naar de opvang, en blijven er tot laat in de avond. Dat is natuurlijk een realiteit voor veel gezinnen, maar ik vind dat er intensief moet worden gepraat met de werkorgani­saties zodat kinderen zich, zeker op jonge leeftijd, in de eerste plaats kunnen ontwikkele­n bij hun ouders.”

Ik heb thuis twee puberende kinderen. Als u me één advies zou kunnen geven, wat zou dat dan zijn?

“Wel, práát. Zoals in een ministerra­ad, waar alle meningen toegelaten zijn, en waar de premier – na alle standpunte­n gehoord te hebben – de knopen doorhakt. Dat is zijn taak, en thuis is dat de taak van de ouders.”

Ik heb ook een kleuter van vijf die geregeld met de tablet in de weer is. Wat vindt u van die evolutie?

“Het goeie daaraan is dat zulke toestellen echt de aandacht, de concentrat­ie van kinderen prikkelen. En dat kinderen daar ook echt veel door leren. Ook zien we dat bij een belangrijk­e groep kinderen het leggen van sociale contacten makkelijke­r wordt. Dat zijn de positieve aspecten. Maar het kan ook mislopen, bijvoorbee­ld als het op pestgedrag aankomt. Vroeger werd er óók gepest, maar dat stopte als de schoolbel ging, en iedereen naar huis vertrok. Er was een soort time-out, die vandaag níet meer bestaat. Pestgedrag loopt via de sociale media door tot ’s avonds laat. En ’s morgens vroeg, als de smartphone weer wordt ingeschake­ld, anderhalf uur voor het kind naar school vertrekt, begint alles alweer opnieuw. Dat is giftig voor een kind, dus ik ben blij dat Facebook en co problemen krijgen met privacycom­missies. Dat die bedrijven steeds maar zeggen dat het de ouders en leraars zijn die de kinderen moeten leren omgaan met hun sociale media, vind ik onrechtvaa­rdig. Want zeer intelligen­te mensen zitten daar na te denken over hoe ze hun apps net bínnenkrij­gen bij de jeugd; dat is een enórme industrie. Waarom kunnen ze dan niet eens nadenken over een systeem waardoor een jongere bijvoorbee­ld geen naaktfoto’s of grove taal meer kan doorsturen?”

Over naaktfoto’s gesproken: ruim een kwart van de tieners doet aan sexting, het versturen van seksueel getinte berichten of foto’s via de sociale media.

“Ik kijk daar met grote bezorgdhei­d naar. Dat jongeren dat doen, dát is normaal; het maakt deel uit van hun nieuwsgier­igheid en experiment­eergedrag. Maar het is de wereld van de volwassene­n die die kinderen al die apparatuur toeschuift. Ook naar kinderen die kwetsbaard­er zijn, die afpersbaar zijn. Dan kan het behoorlijk mislopen als zo’n foto een eeuwig leven krijgt op allerhande internetfo­ra, met alle consequent­ies van dien.”

Onderzoek wijst intussen uit dat seksueel grensovers­chrijdend gedrag bij minderjari­gen toeneemt. Waaraan ligt dat?

“Adolescent­en vertonen natuurlijk vaker grensovers­chrijdend gedrag, ze worden bijvoorbee­ld sneller fysiek agressief bij een conflict. Dat is van een heel andere aard dan wanneer dat gedrag zich zou stellen bij een volwassene. Een jongere moet immers net leren om bepaalde grenzen te respectere­n. Maar als jongeren constant worden omringd door bepaalde beelden – zoals vunzighede­n op het internet, zoals ‘Temptation Island’ en co waar relaties tot een grap worden gereduceer­d – dan wéét je dat die dingen een invloed hebben.”

Steeds meer kinderen ontwikkele­n psychische problemen, maar ruim de helft van hen praat daar met niemand over, zelfs niet met hun ouders. Hoe valt dat te doorbreken?

“Met initiatiev­en zoals ‘Te Gek!?’ en de ‘Rode Neuzen Dag’

(de actie van Medialaan ten voordele van jongeren met psychische problemen, geo).

Vooral wat dat laatste betreft, ben ik blij om vast te stellen dat die term stilaan een plaats krijgt bij jongeren, die steeds vaker spreken over hun ‘Rode Neuzen’-probleem. Jonge ouders geven ook veel meer dan vroegere generaties de boodschap aan hun kinderen dat ze áltijd bij hen terechtkun­nen met welk probleem dan ook. Dus ook dat is positief.”

Maar zijn er wel voldoende laagdrempe­lige initiatiev­en die kinderen met problemen de kans geven om uit hun schulp te komen en hulp te zoeken?

“Ze nemen toe, maar het kan altijd beter. Al moet ik ook zeggen dat ik er moeite mee heb dat men voor elk probleem naar de minister kijkt.”

U doelt op het feit dat Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen (CD&V) de afgelopen maanden kop van jut was in wat door sommigen de ‘crisis in de jeugdzorg’ wordt genoemd.

“Ja, ik vind dat dat nogal ver gaat. Ieder probleem is tegenwoord­ig in de eerste plaats het probleem van de minister. Jo Vandeurzen krijgt toch wel héél véél op z’n dak.”

De jeugdzorg in Vlaanderen wordt volgens velen dan ook al jaren ondergesub­sidieerd.

“Ik vind dat wij toch wel respect moeten hebben voor het enórme bedrag dat de Vlaamse bevolking investeert in jeugdzorg. Een bedrag dat véél groter is dan toen ik begon. En als ik vergelijk met acht jaar geleden: toen bestónd er zelfs nog geen crisisopva­ng voor jongeren; dat kunnen mensen zich vandaag niet eens meer voorstelle­n. Wij zijn daar pas mee begonnen in 2010, met crisisbedd­en. Dat bewijst hoe snel wij daaraan wennen, hoe snel wij het logisch vinden dat die noodopvang voorhanden is. Ook de mentalitei­t is veranderd: als tegenwoord­ig een jongere thuis iets niet zint en hij willekeuri­g dreigt met zelfmoord, moet er meteen naar de crisisopva­ng worden gehold. Zo snel vinden mensen dat ze recht hebben op die noodhulp. Terwijl opvoeden ook vaak te maken heeft met moed. Je moet het erbij nemen dat het bij momenten moeilijker gaat en het is belangrijk om niet meteen alles van de hulpverlen­ing te verwachten. Wat niet wegneemt dat er grote behoefte is aan extra middelen en personeel, maar het zou evenzeer helpen als volwassene­n erop letten het leven van kinderen minder complex te maken.”

Jongeren met een dringende zorgvraag worden nu soms door het tekort aan noodopvang zelfs opgesloten in een politiecel.

“Dat kan niet, daar zouden we heel duidelijk in moeten zijn. Alléén, de crisisopva­ng is ook geen eindeloos verhaal.”

Iets anders: acht jaar geleden barstte het pedofilies­chandaal in de kerk los met de bekentenis­sen van de Brugse bisschop Roger Vangheluwe over het misbruik van zijn neef. U was destijds voorzitter van de Commissie Seksueel Misbruik. Wat is u van die bewogen periode het meest bijgebleve­n?

(denkt na) “Goh, dat was niet meteen de prettigste tijd; dat heeft wel een litteken nagelaten. Ik ben zeker niet fier dat honderden mensen van wie de dossiers in beslag werden genomen ten tijde van Operatie Kelk daar nooit meer iets van gehoord hebben, ook niet van Justitie. En dat er nog steeds geen beslissing is over de betrokken bisschop, terwijl het slachtoffe­r het wel allemaal moet dragen, dat vind ik… (maakt z’n zin niet af) In de positieve zin kan je wel zeggen dat het een stap geweest is in het steeds verder openbreken van dat onderwerp. Dan heb ik het bijvoorbee­ld over het misbruik in de sport, en misbruik door hulpverlen­ers. Veel slachtoffe­rs van vroeger zien wel dat zij een belangrijk­e bijdrage hebben geleverd aan het veranderen van de mentalitei­t. Dat misbruik níet meer logisch is, dat het níet meer zomaar kan worden aangenomen. Ik hoop dat dat voor veel slachtoffe­rs een troost kan zijn. Wat niet wegneemt dat ik nog vaak geconfront­eerd word met mensen die met een onbeantwoo­rd lijden blijven zitten.”

U hebt in die periode vaak de duistere kant van mensen gezien. Heeft dat uw mensbeeld veranderd?

“Mijn mensbeeld niet, want ik werk al sinds halfweg de jaren 80 in het domein van kindermish­andeling. Maar dat organisati­es, en dan heb ik het nu niet alleen over de kerk maar over bijvoorbee­ld sportclubs, zo lang aan de kant blijven wachten tot het misbruik héél duidelijk is, daar heb ik het toch wel moeilijk mee.”

U wordt dagelijks geconfront­eerd met de psychische problemen van anderen. Neemt u die zorgen soms mee naar huis?

“Uiteraard. Maar ik mag mij erg gelukkig prijzen met de teams waarmee ik samenwerk, wij zijn het gewend om met elkaar over de persoonlij­kere dingen te praten. Die gesprekken worden trouwens ook georganise­erd. Ik ben bewust ook ver van mijn werk gaan wonen, in Mortsel, zodat mijn gezin voor mij écht een andere leefplek was. Maar je neemt natuurlijk na een werkdag wat bagage mee, ja.”

Hebt u zelf al eens te kampen gehad met een psychische problemati­ek?

“Nee, dat kan ik niet zeggen. Maar waar ligt de grens… (denkt na) Na de zaak van de kerk heb ik wel nachtmerri­es gehad, periodes van slaapprobl­emen en dergelijke. Ja, ik heb toch heel veel verdriet gehad als het over dat onderwerp ging en dat heeft een hele tijd geduurd. Dus eigenlijk kan ik toch wel ‘ja’ antwoorden op je vraag.”

En zoekt de psychiater dan zelf hulp?

“Ja, dat is natuurlijk makkelijke­r omdat ik leef in een omgeving waar veel mensen rond trauma werken. Waar mensen zich bewust waren van mijn probleem en mij hulp gaven. Als dat niet het geval was geweest, denk ik dat ik op een bepaald moment gecrasht was.”

Waarin kan u rust en ontspannin­g vinden?

“Ik kook graag voor de hele familie. En sinds mijn openhartop­eratie ga ik een paar keer per week naar de fitness.”

U danst ook.

“Wel, dat is het enige waarbij mijn nieuwe klep nog niet het werk doet dat ik ervan verwacht. (lacht) Maar ik dans nog wel graag, ja. Althans rock-‘n-roll. Maar ik geraak momenteel niet verder dan twee, drie dansen na mekaar. Dus ik hoop dat mijn cardiologe­n mij daarin nog iets verder krijgen, al vinden zij dat het ook wat aan mijn leeftijd ligt.”

(lacht)

Hoe kijken uw vrouw Anneke en uw vier dochters naar u, denkt u? Zijn ze trots op hun man en vader?

“Ja. Maar goed, in ons gezin is iedereen trots op mekaar. Tegelijker­tijd ben ik blij dat mijn werk nooit te diep doorgedron­gen is tot mijn gezin. Daardoor hebben mijn dochters allemaal een vrije en blije opvoeding gehad. En intussen zijn ze allemaal volwassen vrouwen, met een partner. Ik ben zelfs voor het eerst grootvader geworden, dus het leven gaat z’n gang.”

Tot slot: u werkt al uw hele carrière bij de universite­it van Leuven. Maar u wordt 64, en het emeritaat wenkt. Wat zal dat voor u veranderen?

“Wel, mijn laatste academieja­ar start in oktober. En ik stop daarna zeker met het Leuvense verhaal van mijn leven, ook hier in Gasthuisbe­rg. Ik vind het belangrijk dat er opvolgers komen, een jongere generatie. Ik merk immers in de dagelijkse omgang met de tieners hier, dat het voor hen niet evident is om met een 63jarige te praten. Ik zou hun grootvader kunnen zijn. Ik ben ook nog de enige die altijd in pak met das komt werken. Dan krijg ik te horen: ‘Denk jij nu echt dat je mooi bent?’ (lacht) Dus, laat het maar eindigen in schoonheid.”

 ??  ??
 ?? FOTO LUC DAELEMANS ??
FOTO LUC DAELEMANS
 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium