Een arbitraire grens
“Zelden is een land zo abrupt vanaf het zijtoneel van de wereldgeschiedenis in de schijnwerpers beland als Korea”, begint de Britse tophistoricus Max Hastings zijn boek ‘De Koreaanse oorlog’. De buitenwereld heeft eeuwenlang nauwelijks belangstelling voor het bergachtige schiereiland met zijn bloedhete zomers en ijskoude winters. In de schaduw van buren China en Japan ontwikkelt zich een aparte rijstcultuur, met een eigen dynastie en om de macht kibbelende grootgrondbezitters die de arme landbouwers uitbuiten. Eind 19de eeuw wordt het land een speelbal tussen Beijing, Moskou en Tokyo. Begin 20ste eeuw grijpt Japan er de macht en wordt Korea een brutaal geëxploiteerde kolonie. Elk nationalistische verzet wordt wreed onderdrukt. Na de Japanse nederlaag in 1945 vinden de twee nieuwe grootmachten, de VS en de Sovjet-Unie, er niets beter op dan het land in tweeën te delen, met de 38ste breedtegraad als volstrekt arbitraire grens.
Wanneer de VS in de herfst van 1945 in hun zuidelijke invloedssfeer landen, heeft de nieuwe Amerikaanse machthebber generaal Hodge geen idee van de taal, cultuur en gevoeligheden in het uitgeputte, raadselachtige land, waar honden als delicatesse verorberd worden. Hodge vertrouwt de lokale “spleetogen” voor geen haar en vindt er niets beter op dan de gehate Japanse bestuurders weer aan te stellen, in zijn ogen betrouwbare militairen. Rebellen die tegen de Japanners hebben gevochten zijn razend. Van de weeromstuit worden zij van “communisme” verdacht. Als nieuwe leider installeren de Amerikanen in 1948 Syngman Rhee, een Koreaanse