Muurvast in het pakijs. En zo krijgt de baas zijn zin
Zijn bemanning is dronken en opstandig, een matroos slaat overboord en verdrinkt, en zijn schip moet van de ondergang gered worden door een ZuidAmerikaanse indianenstam. De zeereis van de Belgische ontdekkingsreiziger Adrien de Gerlache is geen comfortabele cruise. En hij is nog niet eens in de buurt van de Zuidpool. In Hasselt is een straat, die leidt van de ring naar het Jessa Ziekenhuis. Ze is genoemd naar Adrien de Gerlache. Omdat de ontdekkingsreiziger vlak bij die plaats geboren is. Er is nog een Straat van Gerlache, iets indrukwekkender dan die in Limburg. Het is een zeeengte in het noorden van het Zuidpoolgebied, die het Antarctisch schiereiland scheidt van eilanden met namen als Antwerpen, Brabant en Gent. Niet per toeval klinken alle namen daar bekend. Het is dat gebied waar De Gerlache naar op weg is wanneer hij op een maandag in de zomer van 1897 met zijn ijsbreker vanuit Antwerpen vertrekt.
Om alweer te stranden in Oostende, omdat de stoompomp van de Belgica – een zeilschip dat een stoommotor in bijstand heeft – het al op dag één begeeft. De Gerlache voelt zich vernederd, maar zijn ommetje langs Oostende geeft hem wel de kans om eindelijk de koning te ontmoeten, die daar ook met zijn jacht voor anker ligt. Hij heeft verschillende brieven gestuurd naar Leopold II, maar die heeft nooit geantwoord. De vorst houdt duidelijk meer van de Congolese jungle dan van de zuidpoolse ijswoestijn. Maar nu kan Leopold niet anders dan De Gerlache komen groeten. Een korte begroeting, maar het is toch maar met koninklijke grandeur dat de Belgica op 23 augustus, na succesvol gesleutel aan de motor, opnieuw de Noordzee opgaat.
Steenkool en vlees
Van die koninklijke touch blijft weinig over in de maanden die volgen op zee. De Belgische poolboot vaart een mooie route, dat wel. Langsheen het westen van Afrika en de oostkust van Zuid-Amerika. Met tussenstops in Madeira, Rio de Janeiro en Montevideo. Niet dat het een comfortabele cruise is. Een van de mechaniciens valt uit met ziekte, en zowel de bootsman als de timmerman geven hun ontslag omdat de matrozen voortdurend aan land gaan zonder toestemming. De kok, die ook nog ziek wordt, wordt vervangen door de ex-legionnair Louis Michotte. Een van de machinisten richt tijdens een dronken ruzie een pistool op tweede luitenant Amundsen, en in Montevideo moet De Gerlache de hulp van de politie inroepen om drie al te baldadige matrozen van boord te zetten.
De crew die overblijft, is gevaarlijk klein voor de grootse expeditie die De Gerlache voor ogen heeft. En gevaarlijk onervaren. De hele operatie heeft al vijf weken vertraging opgelopen, en zal nog eens een maand achterop geraken. De Gerlache is genoodzaakt om in het Chileense Punta Arenas te stoppen voor 45 ton steenkool, die op het dek wordt gestort, en voor vlees. De karkassen worden opgehangen aan de dwarsmasten. Ze moeten ook nog drinkwater oppikken. Daarvoor moeten ze ’s nachts aanmeren in een baai die niet op de kaart staat. Het schip loopt vast en dreigt volledig te vergaan. Alleen doordat ze de hulp krijgen van lokale indianen, kunnen ze de Belgica weer vlot trekken en mislukt de expeditie niet alweer nog voor ze echt begonnen is. Uiteindelijk zet het schip op 14 januari 1898 vanuit Stateneiland, bij het meest zuidelijke punt van Argentinië, koers naar het zuiden. Aan boord: negentien mannen, die veertien maanden lang in een wereld van ijs zullen zitten, zonder enige communicatie met de buitenwereld. Voor één keer loopt alles zoals gepland. De Belgica steekt in één week en in mild weer de Straat Drake over, tussen het uiterste zuidpunt van Zuid-Amerika en Antarctica.
Maar op 22 januari 1898 stormt het hevig. Torenhoge golven overspoelen het schip. De berg steenkool op het dek verschuift en verstopt een van de spuigaten, waardoor gevaarlijk veel water op de brug blijft staan. De Gerlache zet zijn mannen aan het werk om de kolen naar het laadruim te versassen. Tegen het bevel van De Gerlache in, klimt de Noorse matroos August-Karl Wiencke (20) over de reling om beter aan het spuigat te kunnen en het vrij te maken. Maar hij wordt gegrepen door een golf en valt overboord. Kapitein Lecointe is zo zot en zo dapper om achter zijn matroos aan te sprin- gen, met een touw rond zijn middel. Hij kan Wiencke nog vastpakken, maar de laaiende golven doen hem zijn greep lossen en Wiencke verdwijnt en verdrinkt. Die avond hangt de dood van de matroos als een schaduw over het schip. Maar zoals dat met het Antarctische klimaat gaat, is het stralend weer de volgende dag. ’s Ochtends al spotten ze voor het eerst de baai die weleens de toegang zou kunnen zijn tot de zee-engte die ze zoeken.
De Gerlache en zijn wetenschappers beginnen vlijtig de omgeving te verkennen en het land in kaart te brengen. Tijdens een acht dagen durende verkenningstocht op het Brabanteiland valt natuur-
kundige Emile Danco in een gletsjerspleet. Het touw dat hem moet redden, breekt en hij overleeft alleen omdat zijn ski blijft hangen in een smaller deel van de spleet. In de drie weken die volgen, ontdekken De Gerlache en zijn team de zee-engte die hij de Straat van de Belgica noemt, maar die later naar hemzelf genoemd zal worden. Ze brengen kapen, baaien, gebergten, kanalen, eilanden en stukken land in kaart. Die ze dus namen geven als Vlaanderen, Antwerpen, Luik en Gent. De wetenschappers ontdekken nieuwe soorten mossen en wieren, insecten en wormen. De rotsmonsters die ze nemen, tonen aan dat de eilanden in de zeestraat van vulkanische oorsprong zijn. Op de dood van de jonge matroos na, verloopt de expeditie eigenlijk perfect. In een kleine maand hebben de Belgen een flink deel van de westkust van het schiereiland afgevaren en het gebied voor het eerst nauwkeurig in kaart gebracht. Maar De Gerlache wil meer, dus stuurt hij de Belgica in zuidwestelijke richting, langs het pakijs.
Koude hel
Op de laatste dag van februari 1898 wordt hij op de brug geroepen. Er lijkt een doorgang naar het zuiden te zijn. Zijn bemanning is er niet happig op om het risico te nemen. Een paar dagen eerder hebben de wetenschappers aan boord duidelijk gezegd dat ze ertegen zijn om te proberen verder door te duwen naar het zuiden. Maar de honger van de baas naar grote ontdekkingen is te groot. En er is nog iets. Hun budget, dat sowieso al te krap was voor de ambitieuze expeditie, is fel gekrompen. Er is niet genoeg geld om te herbevoorraden en de mannen op krachten te laten komen. En de ontdekkingen die hij tot nu heeft gedaan, zijn niet van die aard dat de Belgische regering hem meer geld zal toestoppen, denkt De Gerlache. Als hij nu terugzeilt, is zijn expeditie voorbij. Dus stuurt hij zuidwaarts, en dringt de Belgica het pakijs verder binnen, over een afstand van 150 kilometer. Maar op 6 maart 1898 kan de Belgica niet meer vooruit of achteruit. De ijsschotsen lijmen zich door de snel dalende temperatuur aan elkaar vast. Ze zijn helemaal ingesloten. De bemanningsleden van de Belgica zijn de eerste mensen die overwinteren op de Zuidpool. Dik tegen hun zin. Maar De Gerlache panikeert niet. Integendeel, hij is opgetogen over deze buitenkans voor de wetenschap. “Dankzij onze overwintering beschikt de wetenschap over meteorologische waarnemingen die uur na uur werden gedaan, een heel jaar lang”, zal hij zeggen. Maar de crew is minder enthousiast. Dertien maanden zitten ze gevangen op het pakijs. En het is de hel. Een kale, koude hel.