Het Belang van Limburg

LIFTEND NAAR ROME Kan dat nog?

-

TONGEREN “Liften,

- gaat dat tegenwoord­ig nog?” Geen automobili­st die stopt zonder het ons te vragen. “Daarom staan we langs de weg, meneer.” Dag één van ons liftavontu­ur richting Rome wordt een eerste grote test: geraak je nog ergens, louter met wat karton en twee opgestoken duimen? Het begin van een bijzondere trip richting Eeuwige Stad, met omwegen langs racecircui­ts en oude Romeinse poorten. Liften naar Rome. De gedachte alleen al boezemde me op regelmatig­e tijdstippe­n panische angst in. De eerste tien seconden nadat ik ja zei op het voorstel om me een week lang op en rond de steenwegen, snelwegpar­kings en motels van Europa te begeven, bijvoorbee­ld. Of die maandagoch­tend om 9 uur, wanneer ik gepakt en gezakt voor de Tongerse basiliek sta en met een stift de eerste tussenbest­emming op een kartonnen bordje kribbel. Gaan we dit echt doen? Zal iemand ons meenemen? Zullen we ooit Rome zien? Terwijl ik in koeien van letters Maastricht probeer op te schrijven, bleek er plots geen ruimte meer te zijn voor de ‘T’. Gelukkig geloof ik niet in slechte voortekens.

Onze eerste chauffeur kan alvast smakelijk lachen om het beginnersf­outje. Op de steenweg net buiten het centrum pikt beroepsmil­itair Winny Hertogen (48) ons op. “Eigenlijk moet ik maar tot Zichen-ZussenBold­er, maar als jullie willen, breng ik jullie tot Maastrich.” Kleine afstand, grote opluchting: we zitten in een auto, we rijden en het enige wat we nodig hadden was een bordje en onze duimen. En dan te zeggen dat Winny normaal gesproken nooit lifters meeneemt. “Maar jullie maakten een goede eerste indruk. En mijn zending was ook net gedaan, ik had tijd om jullie mee te nemen. Dat is ook vaak het probleem voor men- we hebben zulke hectische levens, zelfs de weekends zitten volgepland. Dan ga je niet de reflex hebben om iemand mee te nemen.” Het zal niet de laatste keer zijn dat we merken hoe hulpvaardi­g onze chauffeurs kunnen zijn. Of dat ze spontaan hun eigen verhaal beginnen te vertellen: Winny werkt als luchtgevec­htsleider voor de Belgische luchtmacht, waarbij hij de F-16’s in oefeningen begeleidt. Een beroep dat hem al naar verre plaatsen als Afghanista­n en Libië gebracht heeft. Een jongensdro­om? “Bij Defensie werken wel, maar ik ben toevallig in deze job gerold. In de Academie moesten we op een formulier met zes kolommen intuïtief mogelijke keuzes aanduiden, en ‘Opps’ – of operaties – was daar een van. Dat is het lot, hé.” Wat hij dan van onze reis vindt, die toch ook wel van het lot afhangt? “Ambitieus. Is dat eigenlijk een nieuw genre, liftjourna­listiek?”, lacht hij. “Ik ben zeer benieuwd of jullie er geraken. Maar kijk, jullie eerste rit voert jullie al richting buitenland.”

Sjofele bak

Maastricht, 12 uur, en we mogen een tweede streepje op het bord met beginnersf­outen bijzetten. We hebben ons door Winny laten afzetten in het centrum, kortbij de oprit richting weg naar Heerlen. Alleen is die oprit momenteel helemaal opgebroken. De wegenwerke­rs moeten er smakelijk om lachen. “Rome!? Probeer eerst maar best aan de andere kant van de stad te raken.” En dus begint na twee uur rondhossen in de stad de twijfel toch stiekem toe te slaan. Gaat dit nog werken? Respons van automobili­sten – buiten de eenzame opgestoken duim terug – krijgen we amper, verwonderd­e blikken van passanten te voet of op de fiets des te meer. We zijn drie uur later en nog geen zeventien kilometer verder. Dat hadden we net zo goed te voet kunnen overbrugge­n.

We verlaten de kant van de weg en besluiten op parkings buiten het centrum automobili­sten aan te klampen. De nuchtere Nederlande­rs happen eerst niet, maar na een half uurtje proberen op de parking van een supermarkt hebben we prijs: meneer Voorhuis (74) toont zich bereid ons mee te nemen richting Aken, dus laden we onze rugzakken in de kofferbak van zijn oude Ford. Terwijl we tegen goed 70 kilometer per uur de snelweg op tuffen, blijkt ook meneer Voorhuis net als zijn sjofele bak al heel wat kilometers afgelegd te hebben. Na jarenlang in heel Nederland – waaronder tien jaar in Maastricht – als jurist gewerkt te hebben, verhuisde hij eind jaren 70 naar de Franse Jura om er wijn te verbouwen. Tot hij een tijd geleden terug naar Nederlands-Limburg verhuisde met zijn vrouw, omdat de gezondheid­szorg er een pak beter is . “Al zal ik als geboren Amsterdamm­er nooit een echte Limburger zijn. Het zijn manifest andere mensen. Het gekke is: ze beschouwen zichzelf als de Bourgondië­rs van Nederland, terwijl ze qua cultuur toch dichter bij Duitsland aanleunen.” Ook meneer Voorhuis toont zich uiterst hulpvaardi­g, zelfs al wil hij zijn voornaam niet onthullen. Meneer Voorhuis is een man van stand, die noemt men niet bij de voornaam, dat begrijpt u ook. “Ik zal u niet naar Aken brengen, ik ga u afzetten op de snelwegpar­king. Daar heeft u veel meer kans om meegenomen te worden.”

Walhalla voor autogekken

Op die snelwegpar­king in Heerlen, op een steenworp van de Duitse grens, hebben we slechts één doel voor ogen: een rit vinden die ons zo ver mogelijk kan brengen. Kilometers vreten, want na een halve dag zien we – mits we de ogen goed dichtknijp­en – de Basiliek van Tongeren nog steeds aan de horizon liggen. Na goed twintig minuten van aanklam- pen van en zwaaien naar vertrekken­de automobili­sten valt mijn oog op een geparkeerd­e bloedrode Ford Escort uit 1992. Voorin de antieke scheurbak zitten vader en zoon Eric en Indy Van Aert uit het Kempense Minderhout. De auto blijkt de eigendom van de zeventienj­arige Indy, die weldra zijn rijbewijs mag halen en dus nog even geduld moet uitoefenen voor hij zelf over de weg mag scheuren. Hun bestemming: de Nordschlei­fe van de Nürburgrin­g, een 28 kilometer lange racebaan die zich een weg door het Duitse Eiffelgebe­rgte kronkelt. “Mijn verlof is net begonnen, dus hebben we vanmorgen besloten om hiernaarto­e te rijden”, zegt de minzame Eric, en ook wij mogen zonder verpinken mee op avontuur.

De Escort heeft heel wat bekijks van Duitse automobili­sten die vastzitten in de Stau, en ook wij geven vanop de achterbank onze ogen de kost tijdens de rit. De pluchen dobbelsten­en aan de spiegel, de sticker met een spreuk van betreurde ‘Fast And Furious’-ster Paul Walker op de achsen:

terruit, het rode T-shirt van Ford om het lijf van Indy en de snoepjes in de vorm van autootjes die hij ons aanbiedt, de botsautomu­ziek die op lichte afkeuring van papa Eric kan rekenen. Deze auto is de wereld voor de beduusde jongen, zoals dat voor elke net-niet-achttienja­rige geldt, en dus moet elk detail kloppen. Zeker als je zoals Indy automechan­ica gaat studeren. Vader en zoon genieten in complete stilte van de rit, de motor voert het hoge woord.

Na anderhalf uur rijden, weerklinkt plots het doffe geraas van brullende motoren. Eric en Indy zijn aangekomen in hun Walhalla. De Escort rijdt de parking van het circuit op, en nadat ze wat onwennig poseren voor een foto met hun scheurmach­ine wordt er afscheid genomen. Zij om op verkenning te gaan, wij om zo snel mogelijk een nieuwe rit te regelen. Deze hemel voor autogekken heeft immers iets sinister: er is amper beweging, het museumpje wordt maar matig bezocht, en een rollercoas­ter die uit de hoofdtribu­ne kronkelt lijkt al jaren niet meer gereden te hebben. “Jarenlang was de Ring in handen van de Deelstaat Rheinland-Pfalz, die het circuit tevergeefs tot een attractiep­ark probeerde uit te bouwen”, vertelt Mario Maerz, onze volgende chauffeur. “Met een gigantisch­e schuldenbe­rg tot gevolg, waarop een rijke Rus de Ring kocht. Dat maakte de omwonenden erg ongerust over de toekomst van het circuit.” Hij wijst naar een petieterig spandoekje dat bovenop het afdak van een tankstatio­n gespannen is: ‘Save The Ring’. Mario kent het wereldje duidelijk: hij werkt voor een autorensta­l in de GT Pro-klasse, waar hij de automotore­n voor de racewagens bouwt en onderhoudt. “Vorige week hebben we de 24 Uren van Spa nog gewonnen.” Hij heeft ons meegenomen omdat niemand ons anders zou meenemen, “en omdat we er symphatisc­h uitzien”. Mario vlamt door het prachtig glooiende landschap van de Eiffel alsof we nog steeds op de Nordschlei­fe zitten. Even trek ik net zo wit weg als de lak van zijn BMW. Onze chauffeur zet ons af in Brück, een negorij langs een rustige eenbaanswe­g die zelfs op de landkaart niet waarneemba­ar is. Straffer nog, hij rijdt er speciaal voor om. “Dit is de enige weg tussen Aken en Trier, de snelweg werd hier nooit aangelegd. Hier ga je het snelst opgepikt worden.”

Vertrouw een vreemde

Laat het de les van de dag zijn: soms kan je het best vertrouwen op de hulp van een vreemde. Nog geen kwartier later zwiert Sebastian zich immers aan de kant. “Trämper? Wohinn mussen sie?”, klinkt het enthousias­t. Sebastian woont en werkt in Hamburg, maar is afgezakt naar zijn geboortest­reek om zijn ouders te bezoeken en een vriend te helpen met verbouwing­en. In zijn werkauto, zonder airco. De temperatuu­r bereikt ondertusse­n zo’n lekkere 38 graden, mijn okselvijve­rs kunnen ondertusse­n concurrere­n met het Schulensme­er. Trämper - zoals de Duitsers lifters noemen - blijken nog steeds een ding in Duitsland, en net als Mario heeft ook Sebastian er zelf ervaring mee. “Al was dat vroeger, als je na een fuif ’s nachts weer thuis probeerde te geraken. Het wordt wel veel minder gedaan. Omdat de mensen mekaar niet meer vertrouwen. Maar jullie zien er wel betrouwbaa­r uit, daarom stopte ik. Als jij het alleen was geweest, zou ik nooit gestopt zijn!” Genoteerd: deze rit hebben we aan mijn reisgenote te danken.

Onze tocht brengt ons van de oudste stad van België naar de oudste stad van Duitsland, Trier. Sebastian parkeert zijn autootje pal voor het magnifieks­te Romeinse overblijfs­el in West-Europa: de Porta Nigra, de oude toegangspo­ort naar de stad, die met 30 meter hoogte nog steeds boven het straatbeel­d uittorent. Terwijl ik me eraan vergaap, maak ik voor mezelf de balans op van een bewogen eerste dag. Een dag die me een geruster gemoed gaf, al was het maar omdat we niet meer in Tongeren staan. Maar vooral omwille van het feit dat automobili­sten nog steeds stoppen als je je duim de lucht insteekt, en zelfs uit hun weg zullen gaan om je toch maar weer een stapje dichter bij je bestemming te krijgen. Liften brengt je nog steeds ergens, zelfs op de meest onverwacht­e plaatsen.

Tegelijk hebben we nog een hele weg te gaan: Google Maps, de modernste aller landkaarte­n, vertelt me dat we een schamele 276 kilometer in vogelvluch­t hebben afgelegd, zij het na ontelbare omwegen. Tien uur onderweg voor een afstand die een gewone automobili­st in twee uurtjes overbrugt. En dat terwijl we onszelf nog vier dagen gegeven hebben om de goed 1.300 resterende kilometers te overbrugge­n. Dag twee zal er dus eentje van vele kilometers moeten worden, willen we de Eeuwige Stad ooit bereiken. Want het is nog niet gezegd dat alle omwegen ook naar Rome leiden.

 ?? FOTO PB ??
FOTO PB
 ??  ??
 ?? FOTO PB
FOTO PB
Foto PB ?? Eric en Indy met de rood-zwarte Ford Escort ‘92 aan de Nürburgrin­g. Zelfs met die kemel op ons bordje wist Winny ons naar Maastricht te brengen. Sebastian brengt ons tot onze eerste eindhalte: de Porta Nigra in Trier.
FOTO PB FOTO PB Foto PB Eric en Indy met de rood-zwarte Ford Escort ‘92 aan de Nürburgrin­g. Zelfs met die kemel op ons bordje wist Winny ons naar Maastricht te brengen. Sebastian brengt ons tot onze eerste eindhalte: de Porta Nigra in Trier.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium