“Ik ben liever de goedlachse rector dan het hautaine kreng”
Rianne Letschert (41) heeft een agenda die veel te weinig bladzijden telt voor alles waarmee ze bezig is. Toch trotseert de rector magnificus van Universiteit Maastricht - de jongste vrouwelijke ooit leven en werk steevast met de glimlach. Niet voor niets noemen ze haar dan ook de ‘goedlachse rector’, een titel die haar toch een beetje een dubbel gevoel geeft. “Want iemand die goedlachs is, kan zogezegd niet zakelijk zijn”, zegt ze. “Alsof ik een naïef, klein meisje ben. Alsof ik alleen maar deze baan gekregen heb omdat ik goed kan lachen? Vrouwen worden al te vaak in die hoek geduwd.”
In 2016 zou Rianne Letschert decaan worden in Tilburg, waar ze op dat ogenblik hoogleraar Victimologie en Internationaal Recht was. Alles was in kannen en kruiken, maar toen was daar plots dat telefoontje van Universiteit Maastricht: of ze ‘ns wilde praten. Het was liefde op het eerste gezicht en zo werd Rianne dus geen decaan in Tilburg, maar rector in Maastricht. Of beter gezegd: rector magnificus zoals de officiële titel bij onze noorderburen luidt. “Dat klinkt hé”, lacht Letschert. “Nee, het klopt, die Latijnse toevoeging vind je niet terug in andere Europese landen. Daar hebben ze wel de titel rector, maar dus niet magnificus, dat ‘groot’ of ‘prachtig’ betekent. Ik weet eigenlijk niet waarom ze daar in Nederland voor gekozen hebben; dat moet ik eens opzoeken. (lacht) Maar eigenlijk ben ik helemaal niet
titel-minded, dus het maakt me totaal niet uit hoe ik genoemd word.”
U was pas 39 toen u die titel kreeg, en meteen was u de jongste vrouwelijke rector ooit in Nederland. Was dat iets wat uw ego streelde?
“Nou… Er is een man die jonger was: Alexander Rinnooij Kan was 36 toen hij in 1989 aan het hoofd kwam van de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Ik was dus niet de jongste maar wel de jongste vrouwelijke rector, zoals je aanhaalt. En ik zeg altijd: die leeftijd, die gaat wel vanzelf voorbij - ik ben intussen bijna 42 -, maar dat het vrouwelijke nog steeds zo’n issue is, vind ik eigenlijk wel jammer. Ik hoop dat er een tijd komt waarin het geslacht er niet meer toe doet. Maar om op je vraag te antwoorden: met
egostrelen ben ik helemaal niet zo bezig.”
U wordt volgende week 42. Is het rectorschap niet meer een soort erebaan voor de gearriveerde hoogleraar?
“Ik denk inderdaad dat dat lange tijd zo was, maar inmiddels zie je het wel verschuiven. Als ik kijk naar de Nederlandse rectoren, ligt de leeftijd gemiddeld zo rond de 50 à 55, en zeker niet meer voorbij de zestig. Dus ik denk dat er momenteel wel een goede mix is. En ik denk ook dat de eisen die tegenwoordig aan de universiteiten worden gesteld - met betrekking tot de leiding ervan - zoveel vergen dat je het niet meer als een erebaan kan beschouwen. Het is méér dan protocol en wat ceremonies leiden. Díe tijd is al lang voorbij; wij moeten een organisatie besturen met een half miljard omzet, met 5.000 werknemers en 20.000 studenten. Met allerlei verbanden in de regio (zoals de Transnationale Universiteit Limburg, het samenwerkingsverband tussen Hasselt en Maastricht, geo) en uitdagingen die op je afkomen. Dus als iemand dan zegt dat dit een erebaan is, dan denk ik: ‘Wel, dan had ik beter een ander baantje kunnen kiezen.”
Toen u rector werd, nam de Volkskrant u op in de lijst van invloedrijkste Nederlanders. Hoe belangrijk is macht voor u?
“Niet. Totáál niet. Ik vind gezag wel belangrijk, en respect. Maar macht? Nee… Wat is dat eigenlijk voor iets, macht? Dat is iets heel vloeibaars… Uiteindelijk gaat het toch om je inhoudelijke argumenten, je enthousiasme, mensen meekrijgen. Je komt er niet als je enkel en alleen macht hebt. En terecht ook.”
Vrouwelijke wetenschappers zijn niet dik gezaaid in Vlaanderen, laat staan dat de top van de wetenschappelijke wereld veel vrouwen telt. Ook in Nederland is het archetype van de wetenschapper nog steeds een grijze man in een witte jas.
(knikt) “Dat is echt zó’n hardnekkig beeld. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de compositie van de studiebanken, dan zie je bij veel opleidingen meer vrouwen dan mannen. En hoe hoger je komt, hoe mannelijker het wordt. Ik vind dat echt een probleem.”
Waaraan ligt dat?
(denkt na)
“Het heeft heel veel oorzaken. Er is dat glazen plafond waar vrouwen niet doorheen kunnen breken, en er is een vorm
van gender bias (vooringenomenheid op basis van geslacht, geo) waardoor bij een sollicitatiegesprek de kwaliteiten bij een vrouw anders naar waarde worden geschat dan bij een man. Maar het zit soms ook voor een deel bij de vrouw zelf. Als je bijvoorbeeld naar een vacaturetekst kijkt en er staan tien vaardigheden in waaraan je moet voldoen, dan zegt een man vaak: ‘Ik heb er al vijf, de andere vijf zal ik wel leren.’ Terwijl een vrouw denkt: ‘Vijf heb ik er niet; laat ik dus maar niet gaan solliciteren.’ Vrouwen zijn vaak ook meer afwachtend dan een man ik generaliseer het nu, hé. En een man zal ook sneller onderhandelen over zijn salaris. In Nederland hebben we daarnaast een echte parttime-cultuur. Ik merkte bijvoorbeeld dat, toen ik bleef werken toen m’n kinderen klein waren, ik veel vragen kreeg. En mijn man, die minder is gaan werken, kreeg nooit vragen. Mijn man staat ook altijd op het schoolplein om de kinderen te brengen en te halen, ik niet. Dat vinden mensen toch nog heel raar in Nederland. Hier moet je je als het ware verdedigen als je allebei werkt, of als de vrouw meer werkt dan de man.”
Zoals u al aanhaalde zijn er minstens evenveel, zo niet méér vrouwelijke universiteitsstudenten dan mannelijke. Wat moet er gebeuren om die vrouwen aan boord te houden?
“Ik zei het al: er zijn zoveel oorzaken; dit valt niet met één maatregel of beleidsplan te fiksen. Maar je zou bijvoorbeeld de organisatie al zo kunnen inrichten dat je de gender
bias uit de sollicitatieprocedure haalt. En daarnaast zou je de vrouwen kunnen trainen: wees extravert als het gaat over je carrière, durf risico’s te nemen en kansen te grijpen. Zoals ik dat deed toen ik overstapte van Tilburg naar Maastricht: ik had nul ervaring op dit type bestuurlijke niveau. Ook kan het Nederlandse schoolsysteem heel wat beter. In Vlaanderen gaan de kinderen bijvoorbeeld al vanaf 2,5 jaar naar school; bij ons kan dat pas vanaf vier. Daarvóór kan je kind wel naar een crèche of een kinderdagverblijf, maar naar de crèche kan je maar twee ochtenden, dus dat helpt niet echt, en het kinderdagverblijf is lange tijd heel erg duur geweest waardoor mensen gaan rekenen: is het voordeliger om te gaan werken of om thuis te blijven voor de kinderen? In ons schoolsysteem mogen de leerlingen ook twee dagen per week al om 12 uur naar huis, en drie dagen om 15 uur. Kijk, we hebben een tijdje in Spanje gewoond, en daar gingen de kinderen van 8.30 uur tot 17 uur naar school. Dan hadden ze op het einde van de dag al warm eten gehad, ze hadden gesport, en noem maar op. Allemaal dingen waar de ouders hier na 15 uur nog voor moeten zorgen. Dus dat systeem is voor ouders veel makkelijker om te blijven werken. Al vind ik wel dat iedereen zijn of haar vrije keuze moet kunnen blijven maken; iedereen moet uiteindelijk doen wat bij hem of haar past. Dus laten we wel opletten dat we niet één ideaalbeeld op de hele maatschappij gaan projecteren.”
Wilt u een voorbeeld zijn voor andere vrouwen?
“Het is niet per se dat ik dat wil, of dat ik daarom doe wat ik doe. Maar andere vrouwen zien het soms wel zo, ja. Jonge doctoraatsstudenten bijvoorbeeld, die ook kinderen hebben zoals ik, zien dat het kán. Dat vind ik dan hartstikke fijn, maar ik wil er ook meteen bij zeggen dat het niet altijd makkelijk is, hé. Je moet ook bepaalde keuzes maken. Vandaag gaat mijn zoon bijvoorbeeld voor de eerste keer naar de middelbare school, en als hij om 15 uur klaar is, dan ben ik er niet voor hem. Hij vroeg het gisteren nog: ‘Mam, ben je er als ik thuiskom?’ Dan moet ik hem teleurstellen, want ik moet vandaag óók 3.000 nieuwe studenten welkom heten. Ja, dat vindt-ie wel jammer. En dan krijg ik eigenlijk wel een soort knauw, omdat ik hier ben en niet thuis bij hem. Dat hoort erbij, dat is een keuze die ik gemaakt heb, dus daar moet ik niet over zeuren. Maar ik wil ook niet dat jonge dames gaan denken dat ik een ideaal wereldje heb gecreëerd; het is immers soms ook wel bikkelen.”
U bent nu rector in Maastricht, maar u blijft verbonden aan uw vorige universiteit, in Tilburg, waar u nog steeds onderzoek doet. Valt dat nog te combineren?
“Dat is moeilijk, maar het lukt. Twee jaar voor ik rector werd, kreeg ik in Tilburg een grote beurs. Dat is een persoonsgebonden budget, die beurs staat op mijn naam. Ik had dat project dus kunnen meenemen naar hier, maar dat zou niet fair geweest zijn tegenover de mensen in Tilburg. En dus heb ik het zo gelaten. Maar het is heel erg plannen, en dan spreek ik niet over een maand- maar een jaarplanning.”
Wat onderzoekt u precies?
“Wij doen onderzoek naar de werking van internationale tribunalen, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens of het Internationaal Strafhof, naar de impact van hun uitspraken op het herstel van slachtoffers van grootschalige misdrijven en op de wederopbouw van post-conflictstaten. Slachtoffers krijgen van die hoven een vorm van herstel, en dat zou genoegdoening moeten geven. Mijn hypothese is dat dat wellicht helemaal niet dat effect heeft, maar dat het eerder polariseert in die samenlevingen. En dat de slachtoffers zelf ook weinig impact ondervinden van die uitspraken. Dan moet je je de vraag stellen waarom we eigenlijk zoveel van die hoven hebben, zeker de strafhoven, die net claimen dat ze genoegdoening bieden. Sommige juristen zijn niet altijd blij met dit type onderzoek.”
U gaat binnenkort naar Congo, en u reisde onder meer naar Rwanda, Libanon en Pakistan, waar u aan empirisch onderzoek deed bij nabestaanden van genocide- en terrorismeslachtoffers. Wat is u daarvan het meest bijgebleven?
“Wat ik bij alle slachtoffers die ik in al die landen heb ontmoet altijd weer zo bijzonder vind, is de veerkracht van die mensen. Als je je man of kinderen verliest, of je bent het slachtoffer geweest van seksueel geweld, wil je dan de dag erna nog wel door? Wat mij opvalt, is dat een groot deel van die mensen tóch weer de kracht vindt om verder te gaan, en zelfs met een bepaalde vorm van positiviteit. De zelfredzaamheid is ontzettend groot bij die mensen. Ik zou denken dat als míjn man en kinderen zouden worden vermoord, je mij zou kunnen weg-
brengen… Bij hen is dat helemaal niet zo, en dat werkt heel relativerend: want wát zitten wij soms toch te zeuren over futiliteiten.” Iets anders: toen bekend werd dat u rector zou worden, liet de Volkskrant enkele mensen aan het woord die dicht bij u staan. Iemand omschreef u als buitengewoon vasthoudend, maar dan met een ongelooflijke charme. (lacht luid) “Oh, echt waar?”
Ja. Klopt dat beeld?
(snel) “Já, dat denk ik wel. (lacht) Als ik echt iets in mijn hoofd heb, dan moeten er wel heel erg goeie argumenten op tafel komen eer ik van dat idee afstap. Een beetje dominant, dat ben ik wel, ja.”
U bent daarnaast ook heel informeel en vindt het prima om getutoyeerd te worden. U wordt in de wandelgangen dan ook weleens de ‘goedlachse rector’ genoemd. Wat vindt u van die titel?
“Dat is natuurlijk beter dan dat ze zouden zeggen: ‘Dat hautaine kreng is weer daar.’ Maar het is soms toch ook wel een beetje lastig. Want iemand die goedlachs is, kan zogezegd niet zakelijk zijn. Dáár word ik een beetje moe van. Ik heb liever dat mensen zouden zeggen dat ik inhoudelijk gedreven ben en enthousiast werk, dan dat ik altijd maar aan het lachen ben. Alsof ik een naïef, klein meisje ben. Alsof ik alleen maar deze baan gekregen heb omdat ik goed kan lachen? Vrouwen worden al te vaak in die hoek geduwd. En dan krijgen ze soms de neiging om overzakelijk te gaan doen, om te laten zien dat die kant er ook is. Maar dan denk ik: ‘Nee, daar ga ik niet mee beginnen, ik ben nog steeds wie ik ben.’ Ik ga dus niet veranderen omdat ik een beeld zou willen neerzetten dat tegenover het andere beeld staat. Mensen die met mij werken, wéten hopelijk wel dat ik ook duidelijk en zakelijk kan zijn wanneer het nodig is. Maar wel met respect voor de ander, en zonder de ander te kleineren.”
In eerder genoemd artikel in de Volkskrant werd aan uw naasten ook gevraagd naar uw zwakke kant. Iedereen antwoordde hetzelfde.
“Dat ik geen ‘nee’ kan zeggen?”
Correct.
(lacht) “Ja, dat is écht mijn zwakke kant. En het wordt alleen maar erger.”
En toch bent u zeer vasthoudend? Dat is contradictorisch.
“Weet je, ik kan niet ‘nee’ zeggen tegen de kleine dingen. Ik ben bijvoorbeeld heel gevoelig voor een student die een coachinggesprek wil. Of als een medewerker vraagt of ik eens een avond wil komen spreken bij de organisatie waar hij of zij lid van is. Dan heb ik toch vaak de neiging om altijd ‘ja’ te zeggen. En dan wordt het weleens een probleem, want hier studeren en werken héél véél mensen. (lacht) Dus ik ga toch wat selectiever moeten worden, anders blijft mijn agenda overlopen.”
U hebt een universiteit te leiden, u voert nog onderzoek, u geeft gastcolleges én u heeft nog enkele promovendi onder uw vleugels. Mag ik u omschrijven als een carrièrebeest?
(gespeeld verontwaardigd) “Nee, néé! (lacht) Want dan zou ik het allemaal doen in het kader van cv-building. Nee, dat heeft deels weer te maken met dat niet ‘nee’ kunnen zeggen, en deels ook omdat ik van mijn hobby mijn werk maak. Ik heb gewoon een superbaan; ik leer hier enorm veel, krijg gigantisch veel kansen, ik dóe het gewoon heel erg graag. Een ander mens houdt van aquarellen, ik hou van mijn werk. En voor de rest heb ik niet zoveel behoefte aan andere activiteiten. Wat ik wél af en toe mis, is extra tijd voor vrienden. Echt spontaan afspreken, kan ik niet. Ik heb nu een afspraak in december, en dan moet ik hopen dat ik die niet moet afzeggen. Dat is het enige nadeel aan deze baan, dat je geen echt spontaan sociaal leven meer hebt.”
Kortom: uw agenda zit overvol. Krijgt u als moeder van twee jonge kinderen dan
Als ik echt iets in mijn hoofd heb, dan moeten er wel heel erg goeie argumenten op tafel komen eer ik van dat idee afstap. Een beetje dominant, dat ben ik wel, ja.
vaak de vraag hoe u uw carrière combineert met uw gezin?
“Ja, en dat is ook best moeilijk. Vanochtend bracht ik bijvoorbeeld de jongste naar school, en dan ben ik vanuit Helmond, in de buurt van Eindhoven, pas om 10 uur in Maastricht, wat extreem laat is. Ik had deze zomer drieënhalve week vakantie en ik kan me niet herinneren dat ik ooit zo lang vrij was, een enorme luxe dus. Met deze baan kan je niet alles; ik ben op school niet de knutselmoeder of de luizenmoeder. Ik zat ooit in de ouderraad, maar ook dat heb ik moeten opgeven. Tja, dat is een keuze, daar hoef je niet over te zeuren, anders moet je het ook niet doen. Maar het is wel worstelen. Al voer ik ook geen openhartoperaties uit, dus op het moment dat er thuis iets gebeurt, ben ik hier meteen weg.”
Uw partner Rob zorgt meestal voor uw zoon Joep (11) en dochtertje Julia (6). Vinden ze dat prima?
“Ja, ik heb het geluk dat ik een partner heb die veel thuis is. En de kinderen zijn niets anders gewend. Rob was bijvoorbeeld de afgelopen twee weken veel van huis, want hij werkt in de festivalwereld. Dus moest ik koken en ik kreeg dan constant commentaar van de kinderen: ‘Papa kookt lekkerder!’ En dat is ook zo, ik kan niet goed koken. Soms vraagt Julia weleens: ‘De moeders staan altijd op het schoolplein, waarom jij niet?’ En dan zeg ik: ‘Papa staat er toch?’ En dan is het weer oké. Maar ja, ik hoor het waarschijnlijk pas als ze twintig zijn of ze het werkelijk vreselijk vonden dat hun moeder er niet zo vaak was. Ik heb alleszins niet het idee dat ze voortdurend triest thuis zitten.” Dat klinkt niet alsof u er ooit een schuldgevoel aan zal overhouden. “Nee, dat zie ik niet zo gebeuren. Als ik een schuldgevoel had, dan zou ik er meteen mee stoppen.”
Laten we om af te ronden nog even terugkeren naar de universiteit. U bent exact twee jaar rector magnificus, u hebt officieel dus nog twee jaar te gaan. Hoopt u hierna op een verlenging van uw termijn, of houdt u het dan voor bekeken?
“Ik heb er echt geen idee van. Over een jaar zal er een gesprek plaatsvinden tussen mij en de Raad van Toezicht. Die moet dan een uitspraak doen. En ik zal dan ook iets moeten zeggen: wil ik nog vier jaar verder, of ga ik weer de wetenschap in? Ik vind dat echt lastig. Want áls ik er nog vier jaar zou bijdoen, dan betekent dat bijna een definitief vaarwel aan de actieve wetenschap. Ik heb nu nog die beurs en het onderzoek in Tilburg, maar als ik voor een volgende beurs wil gaan, dan moet ik natuurlijk geen gat van acht jaar op m’n cv hebben. Dan zeggen ze: ‘Wat is dat voor een wetenschapper?’ Dus ja… Ik weet het écht niet. Ik heb er tijdens mijn vakantie ook al over nagedacht, en ik vind het heel moeilijk. Want ik vind het allebei leuk: zowel de wetenschap als dit. Het is alleszins een keuze die ik nu nog niet kan maken. We zien wel, over een jaar.”
Misschien is de politiek dan nog wel iets voor u? Uw vader is immers oud-voorzitter van D66 in Helmond en uzelf bent ook lid van de partij.
“Ja, dat zeggen sommigen: ‘Hierna zal ze dan wel minister willen worden.’ Maar dat is helemaal niet zo. Mensen die mij kennen, weten dat ook. Je moet in de politiek immers compromissen sluiten op het vlak van bepaalde principes, en ik weet niet of ik dat wel zou kunnen. Dan heb je als bestuurder en als wetenschapper toch zoveel meer autonomie om bij je eigen standpunt te kunnen blijven. Hier in het bestuur zijn we met drie mensen, dus we moeten ook compromissen sluiten, maar het komt nooit zo dichtbij bepaalde waarden dat ik mezelf zou moeten verloochenen. Nee, dan zou ik niet meer in de spiegel kunnen kijken.”