“Nood aan nieuwe ideeën voor gelijke onderwijskansen”
Ondanks alle inspanningen blijft kloof tussen kwetsbare kinderen en blanke middenklasse enorm
GENT - “De huidige maatregelen die moeten zorgen voor gelijke kansen in ons onderwijs zijn uitgemolken. We hebben nood aan nieuwe ideeën.” Dat zegt Dirk Van Damme, onderwijsexpert bij OESO, een samenwerkingsverband waarin 36 landen hun sociale en economische ontwikkeling bespreken en bestuderen.
Van Damme velde zijn harde oordeel bij de voorstelling van het jaarlijkse onderwijsrapport van de OESO, dat landen met elkaar vergelijkt. Uit de vele resultaten in dat rapport heeft hij er enkele frappante gefilterd, bijvoorbeeld die over gelijke onderwijskansen. Wat blijkt: ondanks de extra middelen van de Vlaamse overheid om kwetsbare kinderen aan een diploma te helpen, blijft de kloof met jongeren uit de blanke middenklasse groot. Er is de laatste tien jaar zelfs nauwelijks vooruitgang geboekt. “Het huidige gelijkekansenbeleid is stilaan uitgemolken, we hebben nood aan nieuwe ideeën. We weten uiteraard niet wat de cijfers zouden zijn zonder die extra middelen, maar het huidige systeem is in elk geval niet efficiënt. We zouden meer vooruitgang moeten boeken. Nee, ik kan nu niet zeggen welke ideeën dit zouden kunnen verbeteren”, zegt Van Damme.
Die gelijke onderwijskansen zet OESO om in een index van 0 tot 1. Nul is slecht, één is goed. Nederland zat tien jaar geleden op hetzelfde niveau als België: 0,7. Hun score is gestegen naar bijna 0,8. Net als Duitsland. Wij blijven ter plaatse trappelen. Finland en Korea waren tien jaar geleden de koplopers met 0,9. Ze zijn gezakt, maar zitten nog altijd aan 0,8.
Kloof
In ons land speelt de sociale achtergrond van een leerling erg mee in de doorstroom naar ASO, TSO of BSO, blijkt uit het rapport. De richting waarin een jongere belandt, wordt nog erg bepaald door de scholingsgraad van de ouders. “Het blijft moeilijk om een scholingsgraad te verhogen”, aldus Van Damme. Van scholieren die in hun laatste graad BSO of TSO zitten, heeft meer dan 30 procent van de ouders geen diploma middelbaar onderwijs. Bij leerlingen in het ASO is dat 10 procent. Groot probleem is de kloof tussen jongeren (15-29 jaar) die wel en niet geboren zijn in België. Van die laatste groep is liefst één op vier (24%) niet aan het werk en niet aan het studeren. Ze volgen zelfs geen enkele opleiding. Bij wie hier wel geboren is, is dat 10 procent. “We koppelen de databanken van onderwijs aan die van werk zodat we tenminste weten waar de jongeren zitten die niet studeren en niet werken”, legt minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) uit. “Om dit probleem op te vangen zijn de centra voor basiseducatie al hervormd. Wat erg zorgwekkend is, is dat het probleem zelfs groter is bij de meisjes. Bij meisjes met een bepaalde achtergrond is studeren blijkbaar minder belangrijk.”
Hoger onderwijs
“Wat gelijke kansen in het Vlaamse hoger onderwijs betreft, is de instroom goed maar de uitstroom slechts gemiddeld”, gaat Van Damme verder. “In het eerste jaar wordt er vaak gefaald en we missen ook efficiëntie. De uitstroom verhoogt hier ook niet meer, terwijl er veel landen zijn die hun niveau in tien jaar tijd wel fors hebben opgedreven. We hebben hier zeker niet te veel hooggeschoolden, zoals wel eens beweerd wordt. In België is er ook nauwelijks een probleem van jongeren met te hoge diploma’s. Wat wel een probleem is, is de mismatch in studiekeuze. Minder dan 20 procent studeert af in een STEM-opleiding. En nóg een probleem is dat ons hoger onderwijs geen enkele rol speelt in het levenslang leren: hier studeren alleen generatiestudenten (18-jarigen, nvdr.) terwijl je in andere landen ook veel oudere mensen in de aula’s vindt.”
Geld
België spendeert bijna 6 procent van zijn bruto nationaal product aan onderwijs, blijkt uit het rapport. “Dat is behoorlijk, maar de verdeling tussen leerplichtonderwijs en hoger onderwijs is scheef ”, zegt Van Damme. In het leerplichtonderwijs krijgt een school geld voor ieder kind maar in het hoger onderwijs is dat niet zo. “Alles per student financieren zou een grote impact hebben op de begroting”, verklaart minister Crevits. “We gaan de nieuwe graduaatsopleidingen al voor vijf jaar per student financieren.” Nog een cijfer: onze leerkrachten zijn de op één na bestbetaalden van de OESO-landen. “We houden daarbij niet alleen rekening met hun loon maar ook met het aantal uren dat ze lesgeven en met de instructietijd”, zegt Van Damme. “Het aantal uren is wat laag maar ik hou geen pleidooi om dat te verhogen. De leeftijd van de leerkrachten zit ook goed. Ons lerarenkorps vervrouwelijkt maar dat is in andere landen ook zo. Trouwens, in het secundair is 40 procent van de leerkrachten nog altijd een man.” Momenteel is er een Vlaams onderzoek bezig dat alle uren meet die een leerkracht werkt, meldt Crevits.
Autonomie
Tot slot valt op dat de Vlaamse scholen een grote autonomie hebben. Zestig procent van de beslissingen nemen ze zelf, dat is veel meer dan in Wallonië. “Die autonomie koesteren we ook”, zegt Crevits. “Scholen moeten vrijheid krijgen. Als ze klagen over te veel papierwerk is dat trouwens vaak het resultaat van keuzes die ze zelf hebben gemaakt.” Crevits zegt dit niet zomaar. Over die autonomie is al even een debat bezig: N-VA vindt dat de koepels te veel macht hebben.
Het gelijkekansenbeleid voor ons onderwijs is stilaan uitgemolken. Het huidige systeem is niet efficiënt. We zouden meer vooruitgang moeten boeken
Dirk VAN DAMME Onderwijsexpert bij OESO