Het Belang van Limburg

“Als je doorgaat, kan je dit raadsel oplossen”

Stijn Coninx over de Bende van Nijvel

- Door Jo Smeets

Er brandt een vuur in Stijn Coninx (61): de man die zelden boos wordt, is verontwaar­digd en woedend als het over het nooit opgehelder­de mysterie van de Bende van Nijvel gaat. Zo woedend dat hij niet anders kon dan er een film aan te wijden. “Ik heb een natuurlijk­e hekel aan macht”, vertelt de in Zonhoven wonende Peltenaar. “En dat heeft geleid tot ‘Niet Schieten’, een film die het Bendeonder­zoek hopelijk wat verse zuurstof kan geven. Als ik zie dat iemand zijn macht misbruikt, word ik zo kwaad dat mensen zeggen: Maar Stijn, zo hadden we je nog nooit gezien.”

Het getal negen zal voor David Van De Steen altijd een nare bijklank hebben: op 9 november 1985, toen hij negen was, joeg een lid van de nooit ontmaskerd­e Bende van Nijvel negen kogels door zijn lichaam. Plaats van het gruwelijke tafereel: de parking van de Delhaize in Aalst. David overleefde de raid, maar verloor wel zijn vader, moeder en zus. Noodgedwon­gen trok hij in bij Petje en

Metje, zijn grootouder­s. Jaren had hij nodig om te revalidere­n, maar de wonden zowel de mentale als de lichamelij­ke - zullen nooit helemaal helen. In 2012 schreef hij er samen met journalist­e Annemie Bulté een boek over: ‘Niet Schieten, Dat Is Mijn Papa!’ Dat waren de laatste woorden van Davids zusje, die in de film van Stijn Coninx - vanaf vandaag in de bioscoop - wordt gespeeld door Zita Wauters, dochter van Koen. Petje wordt dan weer voortreffe­lijk neergezet door Jan Decleir, die met de jaren alleen maar beter lijkt te worden. Daar is Stijn Coninx het helemaal mee eens: “Meer dan ooit is Jan een acteur die volledig tot op het bot gaat”, vertelt hij. “Half werk kent hij niet: we logeerden samen dichtbij de set om op elk moment van de dag veranderin­gen aan te brengen. De aktetas die Jan in de film gebruikt, is trouwens die van de echte opa van David. Niet dat dit zo belangrijk was, maar Jan vond die aktetas en de inhoud ervan van onschatbar­e waarde om zijn personage te leren kennen. Op die manier heeft hij zich de mens die Petje was helemaal eigen gemaakt.”

Is ‘Niet Schieten’ jouw bijdrage in het aanklagen van mistoestan­den bij justitie?

(knikt) “Toen David me de eerste keer contacteer­de, kwam dat bij mij binnen als een noodkreet. Ik was zelf ook meteen verontwaar­digd. En woedend: hoe is het in godsnaam mogelijk dat zulke dingen kunnen gebeuren in dit land? Die woede en verontwaar­diging wilde ik delen. In de film is te zien hoe David en Petje in Charleroi een bijeenkoms­t van nabestaand­en bijwonen. Wel, ik ben in 2016 naar een gelijkaard­ige bijeenkoms­t geweest: daar zaten de nabestaand­en met vóór hen vier mensen aan een tafeltje, waaronder de procureur. De sfeer die ik daar heb gevoeld - namelijk dat die mensen aan hun lot werden overgelate­n en nauwelijks werden gehoord - heb ik in die scène gestopt.”

In al de ellende die hem is overkomen, heeft David Van De Steen één geluk gehad: dat alles wat hij vertelde over wat hij die bewuste dag in de Delhaize had meegemaakt, werd geloofd door zijn grootvader.

“Inderdaad heel mooi. Als een kind steeds hetzelfde blijft herhalen, moet je wel een domme volwassene zijn om dat niet te geloven. En David blijft die verhalen tot op de dag van vandaag herhalen. Je vóelt gewoon dat hij geen onzin vertelt.”

David blijft ook herhalen dat hij Patrick Haemers - die in de film niet met naam wordt genoemd - heeft herkend in de Delhaize, maar die zou op dat moment in de gevangenis hebben gezeten.

“Wie zegt dat? Het is nooit bewezen. Als je

zegt: Misschien stond de deur van de gevangenis die dag wel open, ligt dat waarschijn­lijk dichter bij de waarheid dan als je beweert dat Haemers vastzat. Zo zit het ook in de film, wij hebben dat dus niet verzonnen. Ik heb met veel mensen gesproken, en het is me opgevallen dat men bij justitie na al die jaren nog steeds uit de lucht valt. Toch vreemd: je hebt honderd speurders op een zaak zitten, maar als je als filmregiss­eur wat research doet voor je film kom je blijkbaar veel meer te weten.”

Als je aan het researchen bent, denk je dan soms: ik ga dat mysterie oplossen?

(snel) “Natuurlijk. Tijdens mijn gesprekken met speurder Eddy Vos, die destijds van de zaak is gehaald, voelde ik ook al dat hij de zaak zou kunnen oplossen. Het is niet voor niets dat hij feestelijk werd bedankt voor bewezen diensten. Ik maak me geen illusies en weet dus niet of we ooit een ontknoping zullen krijgen, maar ik hoop wel dat onze film de verontwaar­diging rond deze zaak weer oprakelt. En zo zou er misschien wél eens iets kunnen bewegen. Justitie moet zijn juridische trots nu maar eens opzijzette­n en zeggen: We hebben ons

vergist. Maar dat doen ze natuurlijk niet, want ze staan boven de mensen. En daar zit het probleem: ze plaatsen de wet boven de mens, maar als je foefelt met de wet heeft de mens geen schijn van kans. We kunnen niet alle raadsels oplossen, want sommige gangsters hebben mekaar lang geleden al geliquidee­rd, dat is geweten. En als het gerecht Robert Beijer ondervraag­t, en die antwoordt: Ik was er niet bij, zegt het gerecht: Zie je wel, hij was er niet bij. Dan houdt het op, hé.”

Maar we weten nooit honderd procent zeker wat waar is wat niet. Zo was de met veel poeha ontmaskerd­e Christiaan Bonkoffsky plots toch niet De Reus.

“Er waren zeven, acht gangsters die de gestalte hadden van De Reus. En het waren niet altijd dezelfde vier gangsters die de

raids uitvoerden: de samenstell­ing van de teams was vaak verschille­nd. Dat Bonkoffsky er niet bij was in de Delhaize van Aalst, dat klopt. Maar het is helemaal niet bewezen dat hij geen bendelid was, en van Haemers trouwens ook niet.”

Heb je tijdens je research ooit tegenwerki­ng ondervonde­n?

(wikt zijn woorden) “Ik heb toch rare dingen meegemaakt. Zo ging ik praten met Christian De Valkeneer, de procureur-generaal van Luik. In het bijzijn van andere mensen bleek dat hij me kende, met naam en toenaam, en hij sprak me aan in het Nederlands. Maar niet lang daarna kwam hij me vragen wie ik was. In het Frans. Dat moet je kunnen, hé?”

Maar wat wil het zeggen?

“Dat moet je aan De Valkeneer vragen. Ik kan zoiets alleen maar vreemd vinden. In 2015 wilde een speurder - ik kan zijn naam niet noemen - me heel veel vertellen, omdat hij vermoedde dat het Comité P hem enkele maanden later van alles in de schoenen zou gaan schuiven. Wel, dat is dus ook gebeurd. Er waren overigens veel ex-rijkswacht­ers die me nuttige info wilden geven, in de hoop dat ik er iets mee zou doen. En niet één keer, hé. Meerdere malen. Telkens me iets verteld wordt, komt het erop aan goed de oren te spitsen want sommige boodschapp­en zitten verborgen in details: niemand durft vrijuit te spreken. Zo zit het ook in de film: er wordt geen woord gezegd waar we niet zeker van zijn.”

Je weet dus nog meer?

“Tuurlijk. Dat van Bonkoffsky wisten we ook al langer, maar we konden het niet hard maken. Als je er op doorgaat kan je dit raadsel oplossen, daar ben ik honderd procent zeker van. Maar het probleem is dat er niet wordt op doorgegaan. En dat vind ik hallucinan­t.”

De film is klaar, maar jij bent duidelijk nog niet klaar met dit onderwerp.

“Klopt. Ik hoop dan ook dat iedereen nog eens wordt wakkergesc­hud. Misschien kan het nu wel, omdat er weer iets te verdienen valt bij de verkiezing­en van zondag.”

In ‘Daens’ was het volk van Aalst het slachtoffe­r, in ‘Soeur Sourire’ ging het om de onbegrepen Jeannine Deckers tegen de rest van de wereld en in ‘Marina’ moest Rocco Granata knokken voor zijn plaats in een vreemd land. Wat heb jij met onrecht?

“Ik maak mijn films vanuit een bepaald gevoel, en gelukkig ben ik lang niet de enige. Waarom zou ik onrecht creëren voor een fictiefilm, terwijl er zoveel reëel onrecht is dat kan worden aangepakt? Mij zal je dus niet snel betrappen op het verzinnen van een fictief misdaadver­haal. Je zou je kunnen afvragen welk persoonlij­k conflict in mezelf ervoor zorgt dat ik deze films maak. Dat Soeur Sourire zich nauwelijks mocht uiten: de relevantie van mijn gelijknami­ge film zit in het feit dat er vandaag nog steeds mensen zijn die niet gehoord worden. Daarvoor hoef ik helemaal geen fan te zijn van haar liedjes. Met de film over Rocco Granata net hetzelfde: welke politicus durft in de aanloop naar de verkiezing­en zijn nek uit te steken als het om migranten

gaat? We zijn al lang blij dat Theo Francken die klus klaart, dan zit hij ermee. (lacht) Ik ben niet zijn grootste fan, maar het is wel een feit dat dit onderwerp gemeden wordt. Toch vreemd voor een land dat zichzelf op cultureel en maatschapp­elijk vlak tot de top van de wereld rekent. En het is al even vreemd dat in datzelfde land een justitione­le schandvlek als de Bende van Nijvel niet uitgewist raakt. Met andere woorden: in België is alles mogelijk, we zijn minstens zo corrupt als om het even welk ander land.”

En hoe zit dat dan met jouw persoonlij­ke conflict?

“Het heeft te maken met wat ik belangrijk vind in het leven.”

Die vraag stond op mijn lijstje: wat vind je belangrijk?

“Gezond zijn, een dak boven je hoofd hebben en de liefde vinden. Maar macht interessee­rt me niet, want ik vind het een vreselijk iets. Macht en liefde kunnen voor mij ook nooit samengaan. Je zal nooit kunnen zeggen: Meneer X is een machtig persoon, maar ook een héle lieve man. Daar geloof ik geen moer van. Waarmee ik niet wil zeggen dat een machtig persoon niet eens een keertje lief kan zijn. Zelfs Hitler kon soms lief zijn.”

Voor Blondi, zijn Duitse herder.

(lacht) “Ik heb een natuurlijk­e hekel aan macht. Wellicht door de schok die ik als zestienjar­ige kreeg toen ik de krottenwij­ken van Buenos Aires bezocht. Ik kwam uit het peperkoeke­n huisje van mijn ouders die mekaar onwaarschi­jnlijk graag zagen en heb enorm veel chance gehad dat ik in dat paradijs mocht opgroeien, dus dáár kan mijn persoonlij­k conflict niet ontkiemd zijn. Dat ik Soeur Sourire heb gedraaid, kan níet liggen aan het feit dat thuis niets bespreekba­ar was, want mijn ouders hebben er nooit een punt van gemaakt dat mijn oudste broer homo is. Alles was bespreekba­ar. Dat persoonlij­k conflict kan dus niets anders zijn dan de strijd met mezelf: ik had enorm veel moeite met hoe ik eruitzag. Ik heb dan ook plastische chirurgie ondergaan, omdat mijn onderkaken waren gestopt met groeien na een ongeval toen ik negen was. Eigenlijk gaat de openingssc­ène van ‘Koko Flanel’ daar over: Ik zou eens van straat moeten geraken.”

Je had ten tijde van ‘Koko Flanel’ nog geen partner?

“Nee, en ik was toch al drieëndert­ig. Daar zat ik natuurlijk mee. Ik wilde ook danser worden, maar omdat ik niet de mooiste jongen was voelde ik me niet geschikt om op een podium te gaan staan. Nu, mijn complexen over mijn uiterlijk had ik rond mijn twintigste al achter me gelaten, maar dat ik geen partner vond was daar wel nog een uitloper van. En ik was een gezonde jongen, wilde mijn verliefdhe­den bele- ven zoals iedereen. Als dat niet lukt, ga je op zoek naar mogelijke oorzaken, om er daarna achter te komen dat het daar natuurlijk allemaal niets mee te maken had.”

En zo heb je dan toch nog de liefde gevonden.

“Op mijn achtendert­igste, met An. Twee jaar later zijn we getrouwd.

Het is misschien wel de belangrijk­ste gebeurteni­s in mijn leven. Ik zou niks kunnen bedenken waarover ik nu nog kan klagen. Oké, je weet dat we vier kinderen hebben van wie er drie doof zijn. Da’s natuurlijk niet leuk, maar is het een ramp? Nee, want het zijn fantastisc­he kinderen, ze doen het goed en zij maken geen probleem van hun doofheid, dus proberen An en ik daar ook geen drama van te maken.”

(denkt na)

Van wie heb je dat optimisme?

“Als ik mijn moeder - ze is ondertusse­n negenentac­htig en woont nog steeds in Neerpelt - vraag hoe het met haar is, zegt ze: Zeer goed. Altijd.” (lacht)

Je bent eenenzesti­g, een mooie aanleiding om terug te blikken. Ben je tevreden over je palmares?

“Ik sta achter elke film die ik heb gemaakt, maar sommige dingen zou ik toch anders hebben gedaan. Mijn zachte kant is misschien wel mijn grootste gebrek als filmmaker, omdat ik het niet in me heb om net zo lang door te drijven tot ik helemaal mijn zin krijg. En zo komen we weer uit bij…”

Macht.

“Inderdaad. Ik heb bij mijn weten nog nooit iemand uitgekaffe­rd. Áls ik kwaad word, is het op iemand die zijn macht misbruikt. Het gebeurt niet vaak, maar dan ga ik helemaal door het lint. Zo erg dat mensen zeggen: Stijn, zo hadden we je nog

nooit gezien.”

Maar een regisseur moet toch op een of andere manier zijn visie doordrukke­n?

“Ik merk dat ik eigenzinni­ger aan het worden ben, net zoals ten tijde van ‘Hector’, ‘Koko Flanel’ en ‘Daens’. Toen was het een jeugdige eigenzinni­gheid, waarover ik beschikte. Niemand had ook de neiging me te sturen, omdat alles op rolletjes liep. Daarna kwam er een periode waarin te veel mensen dachten dat ze mee aan het stuur moesten gaan zitten, en dan heb ik het over ‘Licht’, ‘Verder dan de Maan’ en ‘Soeur Sourire’. Ik ben blij met die films, maar ik had toch koppiger moeten zijn. ‘Marina’ was alvast een stap in de goede richting en met ‘Niet Schieten’ ga ik nog een stapje verder. Dit past veel beter bij wie ik ben.”

‘Marina’ werd massaal geapprecie­erd door het publiek, de recensente­n waren minder enthousias­t.

“Dat ben ik ondertusse­n gewend.

(lacht) Net zoals je sommige acteurs niet kan vragen om die welbepaald­e rol te spelen, kan je sommige recensente­n niet vragen om mijn films goed te vinden. Ik weet dus op voorhand wie wat zal schrijven. Patrick Duynslaegh­er (voormalig filmcritic­us en artistiek directeur van Film Fest Gent, nvdr.) zal nooit mijn allerbeste vriend worden, omdat ik weet dat wij fundamente­el anders in mekaar zitten. Anders was ‘Niet Schieten’ wel de openingsfi­lm van zijn festival geworden, waarmee ik uiteraard geen afbreuk wil doen aan ‘Girl’.”

Tot slot, welke acteur mag jou spelen in de film van jouw leven?

“De jonge Dustin Hoffman. Omdat hij als acteur al mijn trekken - zowel de

vrolijke als de ernstige - in zich draagt. Maar die film hoeft nog niet meteen gedraaid te worden, hoor. Want ik ben nog lang niet klaar. Ik voel me nu zelfs beter dan ooit: thuis gaat het goed, de kinderen zijn sterk bezig, ik leef me uit in mijn werk, alles bolt… Zo rond mijn vijftigste had ik het veel moeilijker. Ik ging gebukt onder de intensieve zorg voor de kinderen en ik geef toe dat ik het er moeilijk mee had hun beperking te aanvaarden. Waarom moest ons dat overkomen? Daar kwam nog eens bovenop dat ik van ‘Verder Dan De Maan’ niet de film had kunnen maken die ik voor ogen had én mijn vader overleed in die periode. Kortom: alles op een hoop, niets ging zoals ik het wilde. Ik heb toen mijn prioriteit­en verlegd, want na ‘Daens’ had ik me onbewust laten meeslepen in een lawine van verwachtin­gen. Als ik toen met hetzelfde team die bewuste Damiaanfil­m had kunnen maken, had mijn carrière er nu misschien anders uitgezien. Internatio­naler, wellicht. Ik ga daar nu niet over uitweiden, maar als ik ooit mijn memoires schrijf zal dit wel een belangrijk hoofdstuk worden. Want de productie van de film is onmogelijk gemaakt door allerhande politieke spelletjes, een regelrecht­e schande. Maar goed, ik heb die donkerte van toen dus kunnen ombuigen tot iets positiefs. De dingen aanvaarden zoals ze zijn, op het moment dat ze niet zijn zoals je verwacht had. Het is een belangrijk­e zin in mijn film ‘Licht’ die ik nu in de praktijk breng. Ik slaag er in tevreden te zijn met alles wat me te beurt valt. Ja, misschien dat ik nog wel eens voor een Oscar ga. Niet dat het mijn ambitie is - want ik heb lang geleden al beseft dat prijzen je niet gelukkiger maken - maar ik zie het nu meer als een spel. Een spel waarin ik niets meer te verliezen heb.”

‘Niet Schieten’, vanaf vandaag in de zalen ‘Sinterklaa­s En De Wakkere Nachten’ van Stijn Coninx komt uit op 24 oktober

 ??  ??
 ?? FOTO'S LUC DAELEMANS ??
FOTO'S LUC DAELEMANS
 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium