PAEPEN OP DONDERDAG
Ondernemers zijn een speciaal ras. Ze maken van de nood een deugd. Je moet hen koesteren
“Mag ik je nog bedanken?” Ik had net een lezing gegeven aan de andere kant van het land toen een man op me afstapte met die vraag. Natuurlijk mocht hij me bedanken. Maar waarom dan? Zijn wijsvinger ging in de richting van mijn tas, een Samsonite die ik al eens bijheb voor mijn laptop en andere spullen. “Onverslijtbaar, niet?” Jawel. Die tas heb ik al minstens 20 jaar. Ze is het vaakst gebruikte item uit een set van vier die ik ooit won met de eindejaarsquiz van een financiële krant. “Die tas heb ik nog ontworpen”, zei de man niet zonder trots. In de woordenvloed die volgde vertelde hij met oog voor detail hoe hij ooit samen met een vriend een lederwarenbedrijf opstartte. We deden dat niet slecht. Na enkele jaren stelden we zelfs 200 mensen te werk. Uiteindelijk hebben de Amerikanen ons overgenomen. Samsonite.
Ik vertel hem dat hij dat goed heeft gedaan. “Het beste moest dan nog komen”, antwoordde hij. Hoezo? Welnu, na de verkoop aan Samsonite zat ik thuis. Ik was zogezegd rentenier. Mijn vrouw vroeg me of ik dan echt helemaal niks te doen had. Ze had gelijk. Ik was nog veel te jong om te niksen. Ik moest dus op zoek naar iets. Maar wat? Enige tijd later kocht ik een potje mosterd bij een ambachtelijke producent. De streek hier is gekend om zijn mosterd. De zaakvoerder zat met een probleem. Hij runde zijn bedrijf samen met zijn broer, maar die was net gestorven. Hij kon het niet alleen. Ik rook niet alleen de mosterd, maar ook een opportuniteit. Of hij zijn bedrijf niet wou overlaten aan mij? Er volgde toen een periode van onderhandelen met alle betrokkenen. Het resultaat? Ik kon het mosterdbedrijf kopen. Eerst huurde ik het pand, later kocht ik het ook. Je gelooft nooit wat ik er aantrof. Die mensen goten toen de mosterd nog uit een kan in een potje. Potje per potje. Dat ging tergend traag. Kan je geloven dat een van die broers handelsingenieur was? Ik besefte meteen dat dat allemaal veel efficiënter kon en moest. Ik moderniseerde de fabriek. Uiteindelijk heb ik met die mosterd heel veel geld verdiend. Denk nu niet dat ik voor het geluk geboren ben. Toen ik zeven was, stierf mijn moeder. Mijn vader moest na de oorlog naar de gevangenis. Ik ben opgevoed in een weeshuis. Bij nonnen. Maar ik heb heel veel geleerd van hen. Ik heb het verhaal niet kunnen natrekken. Maar ik neem graag aan dat het waar is. Het vertoont veel gelijkenissen met getuigenissen die ik hoor van andere ondernemers. Ondernemers zijn een speciaal ras. Ze maken van de nood een deugd. Ze geven niet snel op. Een tegenslag maakt hen vaak nog sterker. Ze zijn ook de reden waarom ik het woord “kansarm” niet graag gebruik. Er zijn immers zovele kansen, ook voor wie al eens zware pech heeft. Maar je moet ze opmerken. Ondernemers kunnen dat. Ondernemerschap moet je koesteren. Het zijn immers ondernemers die jobs creëren. Niet de overheid.