Dierenarts én topturnster: een haast onmogelijke spreidstand. Getekend: Dorien Motten.
geven moment had ik het daarmee gehad. Toen ik op mijn 18de naar de topsportschool ging, kwam ik terecht in een groep met kinderen vanaf twaalf jaar en ik werd zo ook behandeld. Het is een regime van zwijgen en luisteren. Dat is typisch voor de turnwereld en het wérkt ook. Het levert resultaten op, we zijn er in België sterk op vooruit gegaan. Ik geef zelf training in Genk en ondervind zelf ook dat je die kinderen niet vrij kan laten in hun keuzes. Op die leeftijd moet je aangespoord worden, en zwijgen en luisteren. Maar als je 23 bent, wil je af en toe wat inbreng hebben. Dan wil je een dag kunnen overslaan als het eens niet gaat. Als je overdag op school aan een hond van 70 kilogram moet sleuren, dan gaat het op training echt niet meer. Maar daar werd niet naar geluisterd. Op een bepaalde leeftijd is het moeilijker om te blijven zwijgen en luisteren. Ik ga nu regelmatig meetrainen met Tisha Volleman in Nederland. Die coach heeft een heel los regime en gaat ervan uit dat jij daar bent omdat je daar wil zijn. Hij pusht je niet, hij begeleidt je. De verantwoordelijkheid ligt bij jezelf. Dat ligt mij beter.”
Iemand met de status van Nina Derwael of de Amerikaanse superster Simone Biles zal die inbreng toch wel hebben?
“Ik vermoed dat de trainers in Gent iets losser geworden zijn. Nina zal af en toe wel eens kunnen zeggen: ‘vandaag niet’. Zelfs de Russen zijn veel opener geworden dan tijdens het communisme. In het Amerika van Biles werkt het helemaal anders. Daar hebben ze geen topsportcentrum, alleen maar clubs. Als het regime in de ene club je niet ligt, ga je naar een andere. Simone Biles kiest zelf coaches waarmee ze overweg kan. Maar in België heb je alleen het nationale team in Gent en daarnaast is er niets. Ik heb nu werk in Limburg, omdat ik een praktijk kon beginnen bij iemand die respect heeft voor mijn gymnastiekcarrière en die de combinatie mogelijk maakt. Het zou niet gemakkelijk zijn om zo iemand in Gent te vinden.”
Het nationale team piekt naar twee topmomenten per jaar, maar jij komt haast om de twee weken in actie.
“Toen ik wegging in Gent heeft de club uit Stuttgart me gecontacteerd voor de Bundesliga en dat blijkt echt fantastisch om te doen. Ik ben er helemaal open gebloeid. Turnen is in Duitsland veel groter. In mijn team zitten olympische gymnasten als Elisabeth Seitz (WK-brons op de brug, na Derwael en Biles, nvdr.), Kim Bui en Tabea Alt. De strijd is hevig, er komen massa’s mensen kijken en de sfeer is uitbundig, met trommels en Zwitserse koebellen. Door de successen in Duitsland heeft Turijn me een berichtje gestuurd en vorig jaar ook Mallorca. In Italië en Spanje zit ik in clubs in de tweede en derde klasse, maar met goede vooruitzichten om hogerop te gaan. Ik doe die liga’s heel erg graag en heb er het plezier in het turnen teruggevonden. Vroeger was ik enorm gestresseerd. Als je naar één WK toewerkt en daar faalt, duurt het een jaar eer je het kan rechtzetten. Daar had ik het heel moeilijk mee. Nu presteer ik beter omdat ik veel meer wedstrijden doe, veel geroutineerder ben en veel minder zenuwen voel. Ik stap daar niet met centen buiten,
maar het kost mij niets: mijn vluchten, verblijf en eten worden betaald. Voor de rest is het voor de eer en het plezier.”
In het nationale team wordt alles voor je geregeld. Hoe gaat dat nu?
“Ik ben op mezelf aangewezen. In Texas sliep ik in een gastgezin bij een gymnaste thuis, maar de vlucht en de inschrijving moest ik zelf betalen. Ik heb sponsors gevonden en mijn club en de stad Genk helpen me ook. Ik ben natuurlijk wel veel zelfstandiger geworden. Als iemand mijn plank goed zet en tussendoor wat tegen mij praat, is dat voldoende.”
Zoveel wedstrijden, is dat niet heel slopend voor je lichaam?
“Dat is zo, maar ik train geen 30 uren per week meer en doe het rustig aan als mijn lichaam daarnaar vraagt. Ik probeer elke dag vier uur te trainen, zes dagen per week. Dat heb ik nodig om in vorm te blijven, maar soms lukt het me niet. Als ik in de praktijk sta en vijf minuten voor sluitingstijd nog iemand binnenkomt met een ziek dier, kan ik niet weg. Dat is soms frustrerend. Met zoveel wedstrijden op de kalender is het ook moeilijker om aan nieuwe elementen te werken. Die uitdaging heb ik nochtans nodig. In mijn achterhoofd zit nog altijd een moeilijkere sprong waarmee ik op het EK in 2021 de finale kan halen. Ik spring hem al een jaar op training, maar voor wedstrijden is hij nog net niet goed genoeg. Dat is teleurstellend, omdat ik weet dat ik het potentieel heb voor een Europese finale. Daarom speel ik nog elke dag met het idee om nog eens een jaar alles op gymnastiek te zetten. Die overwinning op de sprong in Texas is een extra stimulans. Ik zeg soms tegen mijn mama: zou ik niet foert zeggen en honderd procent voor mijn moeilijke sprong gaan.”
Lees verder op blz. 14