Borgloonse barbecue
Het is vrijdagnacht, net geen tien over twee. Met een slaapdronken kop reik ik naar mijn smartphone die op het nachtkastje ligt te zoemen. Ik heb dit weekend dienst in de wachtpost. Een uur geleden kroop ik onder de wol, nadat ik van zeven uur gisterenavond tot één uur ononderbroken in de weer was. Het was voorbarig om te denken dat de nacht me vanaf dan misschien rust zou gunnen.
Ik neem m’n telefoon op, in het volle besef dat het onchristelijke uur van de oproep geen goed nieuws kan betekenen. Natuurlijk heb ik gelijk. De secretaresse vraagt me om zo snel mogelijk naar het rusthuis te gaan. Ik schiet in mijn kleren, graai naar mijn tas, en sla de deur dicht in het gezicht van de nacht. Buiten staat de chauffeur van de wachtpost al klaar. Ik groet hem, stap in de wagen, en op weg naar waar ik zijn moet, denk ik na. De voorbije avond waart door mijn hoofd. Het valt me op hoeveel telefoons ik heb beantwoord. Veel meer dan tijdens wachtdiensten in ongeteisterde tijden. Ook al zitten we nu in de vierde week van de lockdown, er is nog maar weinig gewenning, zo merk ik. Veel mensen hebben onbeantwoorde vragen, soms zijn ze bang. Bij het minste hoestje worden ze ongerust en hangen ze aan de lijn. Terecht. Het is mijn taak om mijn patiënten in het gunstigste scenario gerust te stellen, en om hen in meer precaire situaties verder te helpen.
In schril contrast met de angst die bij sommigen heerst, merk ik ook nog altijd veel laksheid. Het zijn twee uitersten die in deze crisis hand in hand blijken te gaan. Tijdens eenzame fietstochtjes zie ik veel te vaak groepen mensen die selectief doof lijken. Of ik lees op Facebook berichten over buren die in mijn eigen Borgloon de lente vieren met worsten en bier. Samen leute makend rond de barbecue. Het is dankzij mensen als deze dat ik nu onderweg ben. Half drie. We draaien de parking op van het rustoord dat mij gesommeerd heeft. De chauffeur helpt me in mijn astronautenpak, een druk op de nachtbel roept de verpleegster van wacht. Niet veel later ben ik waar ik moet zijn. De gang ligt er verlaten bij. Naast twaalf deuren staan vuilnisbakken met daarin gebruikte handschoenen, mondmaskers en schorten. Op evenveel stoelen, naast dezelfde deuren, liggen enkele plastic pakken met daarin verse, steriele schorten. Hier heerst het virus. Deze gang is de eindbestemming voor minstens enkele van de bewoners achter deze gedoemde deuren. Eén deur staat open. Ik ga binnen en doe wat moet. Deze kamer komt vrij. De mevrouw op het bed heeft haar niet meer nodig. Net zomin als de lakens die haar lichaam bedekken. Misschien kunnen die later nog dienen. Misschien wel voor een leutemaker op één of andere gezellige Borgloonse barbecue.