Winkelstraat
mer boven een garen- en bandwinkel aan de Nieuwendijk om van daaruit de tegenover gelegen hoedenwinkel van de firma Mars te kunnen observeren. In de beslotenheid van dat kamertje ontstaat dit gezicht op de fel verlichte etalage bij avond, met de toevallige passanten en het kluitje mensen die de uitgestalde koopwaar bekijken. Hoeden, dus, die in de vitrine hangen als vogels in een volière.
Mode
Het is de kunstenaar vooral te doen om het vastleggen van bedrijvigheid – en niets toont dat spektakel zo eigentijds als een modewinkel. Onder het lamplicht is een verkoopster bezig een klant te bedienen aan een toonbank vol verpakkingsdozen. De gestalten van de wandelaars op het voorplan en van de etalagekijkers steken donker af tegen het warme rood van de winkelinrichting. De schilder verliest geen tijd aan details, schildert met snelle toetsen en treft daardoor des te beter wat stadsleven uitmaakt: het door elkaar lopen van rang en stand, de beweging en de vluchtigheid.
Als Israels vanaf 1894 zijn moed samenraapt, zijn atelier verlaat en met zijn schildersezel de stad in trekt, moeten de nieuwsgierigen volgens krantenberichten door een toegesnelde agent op een afstand gehouden worden. Mogelijk is dat al een indicatie waarom de kunstenaar – zoon van een van de befaamdste schilders uit de Haagse School, Jozef Israels – begin twintigste eeuw toch weer terugkeert naar Den Haag en naar een mondaine, bedaagdere wereld.