Redden Facebook en Twitter de democratie, of zijn ze zelf de bedreiging?
Sinds anderhalve week bestaat @realdonaldtrump niet meer. Na de speech van Donald Trump en de daaropvolgende bestorming van het Capitool verwijderde Twitter het account van de Amerikaanse president. Met die permanente ban ontnam de sociale mediareus Trump van diens belangrijkste communicatiekanaal met zijn 90 miljoen volgers. Ook Facebook deed (weliswaar tijdelijk) hetzelfde.
De reacties waren erg uiteenlopend. Terecht, vonden sommigen, want Trump zette met zijn posts aan tot geweld en haat en dat is nu eenmaal strafbaar. Anderen vonden dan weer dat de vrijheid van meningsuiting werd beknot.
Waar eindigt vrije meningsuiting?
De vraag is waar vrije meningsuiting eindigt en het oproepen tot geweld begint. Politiek filosoof Patrick Loobuyck betoogde afgelopen week in een opiniestuk in De Morgen dat de vrijheid van meningsuiting iemand het recht geeft om er een andere mening op na te houden, zonder daarvoor te worden vervolgd. Dat kan Donald Trump nog altijd. De ban op Twitter beperkt dat recht wel, maar ontneemt het hem niet. Interessanter is volgens Loobuyck de vraag of het aan Twitter en Facebook is om te beslissen wie van hun platformen moet worden verwijderd. De indruk wordt gewekt dat de willekeur nu regeert, terwijl het aan transparantie ontbreekt. De beslissing om Trump te bannen van Twitter kwam niet alleen rijkelijk laat, de vraag is ook waarom andere, niet-democratische leiders dan wel op Twitter mogen blijven?
Merkel neemt het op voor Trump
Een opvallend geluid kwam deze week uit Duitsland, waar Angela Merkel de permanente ban van Trump “problematisch” noemde en haar bedenkingen uitte bij het toewijzen van zoveel macht aan techbedrijven. “De exploitanten van online platformen zijn ervoor verantwoordelijk dat politieke communicatie niet wordt vergiftigd met haat en aanzetten tot geweld”, zei Merkels woordvoerder. “Maar de vrijheid van meningsuiting als fundamenteel recht van elementaire betekenis, kan slechts worden ingeperkt door de wetgever en niet door een beslissing van een bedrijf.”
Ook Frankrijk schaarde zich bij monde van minister van Financiën Bruno Le Maire achter dat Duitse pleidooi. Hij zei dat het niet kan zijn dat “de digitale oligarchie” de regels bepaalt en noemde de ‘big tech’ zelfs een bedreiging voor de democratie.
Hoever kan de overheid gaan?
De vraag is hoever de overheid kan gaan in het bepalen van wat er wel en niet mag op sociale media. Er wordt ook al langer gevraagd naar meer zelfcontrole door Twitter, Facebook en andere platformen. Het verwijt is dat ze fake news en racisme te zeer laten betijen. Slechts mondjesmaat kwamen ze aan die kritiek tegemoet, sinds 2016 hebben de grote bedrijven een gedragscode om haatberichten te verwijderen. Europa is daarin ook fundamenteel verschillend van de VS. In de Verenigde Staten zegt de grondwet dat de overheid de vrije meningsuiting niet mag beperken, maar een privébedrijf doet wat het wil. De Section 230-wet voegt daaraan toe dat internetplatforms niet aansprakelijk zijn voor wat gebruikers doen en dat er geen limieten zijn op het modereren.
Europa werkt aan nieuwe digitale wet
Op dit moment wordt binnen de Europese Unie gewerkt aan de nieuwe Digital Services Act (DSA) die oude wetgeving moet vervangen. De grootste spelers zouden de strengste regels krijgen opgelegd. Ze zullen moeten rapporteren hoe ze modereren en hoe hun algoritmes werken, waardoor bepaalde berichten meer of minder zichtbaar zijn. Bedrijven die zich niet aan die regels houden, kunnen straffen krijgen tot 6 procent van de internationale jaaromzet. Voor situaties als anderhalve week geleden aan het Capitool wil de EU hen verplichten een crisisplan op te maken om in dat soort gevallen meteen in te grijpen.
De komende maanden zullen alleszins nog essentiële details moeten worden uitgeklaard. De belangrijkste is de kwestie hoe de EU politici wil beschermen tegen de willekeur van de big tech. Een onderscheid maken tussen de rechten van politici en die van gewone gebruikers lijkt nu al problematisch.