Deckwitz promoot de poëzie: astrant, cassant en charmant
→ Ellen Deckwitz,
Dit gaat niet over grasmaaien.
Hoe lees je poëzie, met veertien paginagrote illustraties van Jenna Arts en vijf bladzijden titels voor verdere lectuur, 144 blz., 24,98 euro; e-boek 12,99 euro.
→ Donderdag 28 januari is het Gedichtendag Met die dag begint ook elk jaar de poëzieweek. In Vlaanderen en Nederland worden dan meer dan tweehonderd activiteiten georganiseerd in scholen, bibliotheken en culturele instellingen. www.poëzieweek.com /activiteiten)
Wat doet Deckwitz?
De Nederlandse schrijfster Ellen Deckwitz (38) komt uit Overijssel en heeft in al haar werk een half oog voor Vlaanderen; ze weet heel goed wie Paul Snoek, Paul Demets, Herman de Coninck Willem Elsschot, Delphine Lecompte of Bart Moeyaerts zijn, ook niet alledaags. In 2016 publiceerde ze het boekje Olijven moet je leren lezen. Een cursus genieten van poëzie, en daarvan gingen prompt 10.000 exemplaren de deur uit. Het is inmiddels aan zijn zevende druk toe.
Ze weet heel veel, won jaar na jaar de Grote Bijbelquiz (2015), de nationale Boekenquiz (2016) en de nationale Wetenschapsquiz (2017).
Ze heeft een master in de Literatuurwetenschap en op het eerste gezicht zit haar dat niet in de weg. Door het onderwijs komt ze veel in contact met jonge mensen die bij het woord ‘poëzie’ wegduiken als voor een slechte adem.
Ze was ooit kampioen slam poetry van Nederland; zijn er optredens dan treedt Deckwitz op. Want ze kan zelf ook dichten, ze brengt haar adviezen in praktijk. Onder meer de Cees Buddingh’-prijs voor het beste debuut sleepte ze in de wacht en vorig jaar de E. Du Perronprijs voor de bundel Hogere natuurkunde, waarin ze de oorlogservaringen van haar grootmoeder in Nederlands-Indië laat klinken: “Ze vertelde die gruwelijke ervaringen alleen aan mij, zo bleek na haar dood, misschien omdat ze niet echt van mij hield.”
Het vervolg op Olijven moet je leren lezen heet Dit gaat niet over grasmaaien. Hoe lees je poëzie. In de inleiding duikt ze meteen op het fenomeen dat nieuwe omstandigheden tot nieuwe betekenissen leiden. Hadden de vleermuizen in een van haar gedichten iets met corona te maken? Neen, die vleermuizen waren er eerder. Of hoe taal kan veranderen als de wereld verandert, door een aanslag of een pandemie. Alles verschiet van kleur als je één element vangt.
Hoe pakt ze het aan?
Met 21 hoe- en waarom-vragen. Bijvoorbeeld: Waarom schrijven we massaal gedichten na een ramp? Omdat je te weinig hebt aan een nieuwsbericht: zijnde een betonnen muur, tjokvol feiten. Daartegenover staat een gedicht: ‘een kralengordijn’ dat zicht biedt op het potentiële.
Wat doen leerkrachten (soms) fout? Ze leven in de veronderstelling dat het gedicht een te decoderen tekst is, hiërogliefen zoals in de steen van Rosette. Terwijl, zegt Deckwitz “dichters nooit helemaal precies weten wat hun teksten betekenen.” Ze voelen gewoon aan dat de combinatie van onverwachte beelden, woorden en/of klanken iets losmaakt. En: “De betere poëzie bevat altijd iets ongrijpbaars.” Of: “Mijn lievelingsgedichten tonen niet de feiten maar de mogelijkheden.” Gedichten zitten ook in dit boek, 21 stuks, voor elk hoofdstuk eentje, ter inleiding. Deckwitz vindt dat verzen je kunnen helpen om woorden te vinden voor zaken waar je al langer mee liep, maar die je niet te boven kon komen omdat je er niet over kon praten: “simpelweg omdat je er nog geen taal voor had.”
Tussendoor brengt ze je in contact met de nieuwe werelddichters die deze vreemde tijden voortbrengt, de Sikh-Canadese Rupi Kaur (28) bijvoorbeeld met 3,3 miljoen volgers op Instagram, met poëziebundels in een miljoenenoplage.