Paardenribben onder klompen zorgen voor schaatsplezier
Waar men galoppeert langs Vlaamse wegen, overal kom je een paardenkerkhof tegen. De Paardskerkhofstraat in Heers heeft geen unieke naam, er zijn ook Paardenkerkhofstraten in onder meer Hechtel en Oudsbergen. Vroeger had vrijwel elke gemeente een begraafplaats voor dierenkrengen. Het wemelde toen van de knollen in de maatschappij: landbouw, industrie, transport, mijnbouw, leger,... overal sloften werkpaarden rond. Als die beesten het loodje legden, eindigden ze op het paardenkerkhof. Maar misschien niet helemaal.
“Want een dood paard levert hele nuttige dingen op”, steekt Anne-Marie Oudejans van wal. De Nederlandse ingenieur schreef een boek over de geschiedenis van kadaververwerking. “Van de huid werd leer gemaakt. Paardenhaar was goed voor snaren van violen. De rest werd uitgekookt en zo kreeg je paardenvet of paardenolie, een heel gewild en waardevol product. Het vet was een goede grondstof voor zeep en kaarsen en de olie was brandstof voor lantaarns toen er nog geen petroleum was. Paardenolie gaf heel mooi helder licht, heel geliefd bij porseleinmakers.”
“Van de beenderen kon je van alles maken: ribben werden onder klompen gebonden als schaatsen”, lacht Oudejans. “Je kon van de botten natuurlijk ook messenheften of sierspelden snijden. Of ze werden tot beenderlijm gekookt. Fijngemalen beenderen gingen het akkerland op als meststof. Een stinkboel, laten we wel wezen.”
Beenderzwart
Het was de goeie ouwe tijd van het beenderzwart, een woord dat uit moderne woordenboeken is gesukkeld. “Beenderen werden droog gedestilleerd en onder uitsluitsel van zuurstof verhit en dan kreeg je zwart spul. Dat pigment uit verkoolde botten was een ingrediënt voor schoensmeer en kachelpoets. Ja, er zit meer in een kadaver dan je denkt.”
De vilders, de mensen die de karkassen verwerkten, stonden gebrandmerkt als vies volk. “Die mensen waren paria’s”, beschrijft Oudejans. “Ze deden vuil en stinkend werk en werden uitgesloten door de katholieke kerk. Ze mochten niet ter communie gaan, geen sacramenten ontvangen en niet op het kerkhof worden begraven. In de kroeg moesten ze afgezonderd zitten en hun kroes hing vast met een ketting om te voorkomen dat iemand anders er per ongeluk uit zou drinken, dan zou die ook onrein worden.”
Die afkeer is niet verwonderlijk want krengen zijn een mogelijke bron van besmettelijke en dodelijke ziektes. “Miltvuur bijvoorbeeld”, knikt Oudejans. “Dode dieren werden vroeger in de grond gestopt, maar de miltvuurbacterie kan dat overleven en vele decennia later weer virulent worden als ze bloot komt te liggen.”
Krengenbos
Je kan dus maar beter niet gaan dabben in krengenbosjes of pestbosjes. Dat waren uithoeken waar boeren hun beesten dumpten als ze waren bezweken aan veepest of miltvuur. De begraafplaats werd niet meer bewerkt en gezond vee werd er weggehouden zodat er bomen en struiken groeiden. Dikwijls ging er ongebluste kalk over de kadavers heen waardoor er witte plekken ontstonden in de grond. “En honderd jaar later wordt er dan nieuwbouw gepleegd en ben je de pineut”, zegt Oudejans. “De botten zijn vergaan maar de bacteriën zitten er nog. Gevaarlijk voor archeologen of grondwerkers.”
In 2013 zijn in Nederland nog levensvatbare miltvuursporen aangetroffen op een plek waar vóór
Anne-Marie Oudejans
Auteur 1942 kadavers de grond in gingen. Het Britse leger experimenteerde in de jaren veertig met miltvuur (antrax voor de vrienden) op het Schotse eilandje Gruinard: de hele kluit moest 48 jaar in quarantaine wegens groot besmettingsgevaar. Pas in 1990 kon het bordje ‘Verboden toegang’ weg, maar bijna niemand durft voet aan wal te zetten op dit eiland des doods.
Terug naar nu. Tegenwoordig belanden dooie knollen in Heers of elders niet meer onder de zoden. Het bedrijf Rendac uit Denderleeuw komt ze ophalen. “Goed dat we nu een degelijk destructiesysteem hebben”, besluit Anne-Marie Oudejans. “De kadavers worden onder druk gekookt, alle mogelijke virussen en bacteriën gaan kapot. Daar komt steriel vet uit en dat is biobrandstof.”
→ Meer weten? Animal Rendering, de geschiedenis van de
kadaververwerking, A-M Oudejans, uitg. Nobelman