De ‘beloken’ lucht van de quarantaine
Marcel GRAULS
Woorden komen en gaan haast elke dag, sommige blijven nog wat hangen. In Nederland worden er tv-programma’s en boeken mee gemaakt: ‘vergeetwoorden om te koesteren’ heten de oude woorden dan. ‘Beloken’ is er zo eentje. In ‘Beloken Pasen’ de laatste paasdag vorige zondag - sleept het vertrek van het woord iets langer aan, misschien ook wel door de ‘beloken ogen’ die om de hoek komen kijken.
‘Beloken’ is een deelwoord van ‘beluiken’, dat sluiten betekent, er een luik op zetten. Tegengesteld aan ontluiken,’opengaan’, het ‘luik’ wegnemen, dat als woord beter standhoudt. Denk aan de bloemen die in de lente ontluiken.
Een beluik’ is in Vlaanderen een gesloten gebied waar een groep van oorspronkelijk kleine arbeiderswoningen voorlopers van de cités bijeenstaat. Gent, met nu nog 120 stuks, staat er bekend om, maar je vindt ze in heel Vlaanderen, zelfs eentje in Hasselt in de Minderbroedersstraat, vlak bij ‘het Heilig Paterke’, in 1996 verbouwd tot twee winkels en acht woongelegenheden.
Kunstenaars zoals Camiel Van Breedam (85), bekend om zijn wegwerpkunst, maakte een tijdlang fijne werken in kastjes die de bijnaam ‘beloken huisjes’ kregen.
Het oog is in het menselijk lichaam ook een luikje; het deksel, het ooglid is bijgevolg een ‘oogluik’, denk maar aan ‘oogluikend’ toelaten, iets dulden, door de vingers zien.
En je hebt uiteraard de hangende oogleden: een ‘beloken’ oogopslag , ‘de ‘beloken blik van een boerenmeisje’, dat op den duur ook de betekenis van ‘halve’ heeft gekregen: een ‘beloken’ glimlach, of, vandaag, de ‘beloken lucht van de quarantaine’. Halve lucht, jawel.
“Bernadette zat ondertussen met een beloken blik dapper vroom te wezen.”