Het juiste formaat
Werk jij ook altijd met dezelfde beeldverhouding of snijd je je foto’s wel eens bij? Achteraf de uitsnede bepalen geeft je veel vrijheid, maar vaak is het fijn om bij het maken van je compositie een leidraad te hebben. Je camera kan je daarbij helpen.
Alles over beeldformaten.
Met het maken van een foto wil je graag iets vertellen en iets laten zien. Elke keuze die je maakt heeft een invloed op wat je vertelt. Dat geldt voor de instellingen van je camera, maar ook voor het gekozen standpunt, het objectief dat je gebruikt en je compositie. Bij je compositie houd je ook rekening met een horizontale of verticale stand van je camera. Vaak gebruik je dan de randen van je zoeker als een kader, terwijl je ook kunt variëren met het formaat en de verhouding van het beeld. Met beeldverhouding bedoelen we de verhouding tussen de breedte en de hoogte van je foto. Het eerste getal geeft de breedte aan. Deze getallen zeggen dus niets over de grootte van je foto. De meesten van ons fotograferen eigenlijk al heel lang met de beeldverhouding 3:2. Dat was vroeger namelijk de beeldverhouding die werd gebruikt door analoge kleinbeeldcamera’s en die verhouding is bij digitale spiegelreflexcamera’s zo gebleven. Deze verhouding is uitstekend geschikt voor onderwerpen waarbij je gebruik maakt van de regel van derden.
Toen jaren geleden de digitale compactcamera zijn intrede deed, werd ook de beeldverhouding 4:3 populair. Dat is de verhouding die je ook kent van klassieke televisies en monitoren voordat deze werden opgerekt naar breedbeeld. Deze 4:3-verhouding wordt ook gebruikt bij de spiegelloze middenformaatcamera GFX 50S van Fujifilm en de systeemcamera’s van Olympus en Panasonic. Dat laatste zie je dan ook in de naamgeving van het camerasysteem: Micro Four Thirds.
Het is natuurlijk helemaal niet nodig om altijd de beeldverhouding van je camerasensor aan te houden. Vaak vraagt een onderwerp om een iets andere uitsnede. Dat hangt helemaal af van het onderwerp en het formaat van je beeld, maar ook van de vraag hoeveel lege ruimte of achtergrond je in je foto wilt hebben rondom het onderwerp. Door hier goed op te letten, ga je betere foto’s maken omdat je niet alleen maar naar je onderwerp kijkt, maar naar het hele beeld. Met een beetje oefening herken je meteen wanneer je voor een bepaalde beelduitsnede moet kiezen om je foto nog krachtiger te maken.
Dat uitsnijden kun je achteraf op de computer eenvoudig bewerkstelligen. Zo maak je foto’s in iedere beeldverhouding mogelijk. Maar vaak kun je op je camera al kiezen voor een afwijkend formaat. Zelfs in het analoge tijdperk was dat mogelijk, toen eind jaren negentig de gebruiksvriendelijke APS-film zijn intrede deed. De film was iets smaller dan kleinbeeld en bood de keuze uit breedbeeld-foto’s (APS-H), klassieke foto’s in 3:2 (-C) of een uitgerekt panorama (-P). Eigenlijk fotografeerde de camera in het breedbeeldformaat, en werd er extra informatie opgeslagen over de te kiezen uitsnede. Het systeem is nooit heel populair geworden en door de opkomst van digitale camera’s volledig in de vergetelheid geraakt. Alleen de naam leeft nog voort in de beschrijving van sensors van bepaalde spiegelreflexcamera’s: het APS-C-formaat.
Het kiezen van een bepaalde beeldverhouding in je camera lijkt wat zinloos – omdat het immers achteraf op de computer ook kan – maar er zijn best wat redenen om deze functie te gebruiken.
Gedwongen
Kies je al op je camera een andere beeldverhouding, dan wordt de weergave in live view of in een elektronische zoeker daarop aangepast. Bij een optische zoeker worden afhankelijk van het type camera hulplijnen getoond. Deze weergave of extra hulp in de zoeker zorgt ervoor dat je al bij het maken van je foto gedwongen wordt om rekening te houden met de gekozen verhouding.
Vergelijk het met een prime-objectief, dat je dwingt om beter naar je compositie en standpunt te kijken omdat je niet snel even kunt zoomen. Zo dwingt deze instelling van de camera je om kritischer naar je compositie te kijken en niet te vertrouwen op je nabewerking.
Dit alles werkt natuurlijk het beste met een camera met lekker veel megapixels, zodat je ook in een bijgesneden beeld voldoende pixels overhoudt. Je gebruikt immers maar een deel van de sensor. Al is er wat dat betreft wel goed nieuws: als je je later bedenkt en toch graag een groter formaat zou willen
gebruiken, onthoud dan dat in veel camera’s alleen de jpegs zijn bijgesneden. De raw-bestanden hebben vaak nog alle beeldinformatie van de hele sensor. De informatie over het gekozen formaat zit apart in het bestand verwerkt. Schiet je alleen in jpeg, dan geldt dat niet.
Als voorbeeld nemen we de Fujifilm
GFX 50S, een digitale spiegelloze middenformaatcamera, zodat we zeker weten voldoende sensoroppervlak tot onze beschikking hebben. Je hoeft niet meteen met duizenden euro’s naar de winkel te rennen, want het werkt natuurlijk ook met een kleinere camera met minder megapixels. De GFX 50S heeft een enorme sensor van 43,8 x 32,9 millimeter, met een beeldverhouding van 4:3. Je maakt er foto’s mee van 51 megapixel, als je de hele sensor gebruikt.
Dit model camera heeft veel mogelijkheden om andere formaten te kiezen. Wil je toch gebruik maken van het 3:2-formaat, dan verlies je slechts zes megapixel. Daar is mee te leven. En wie gewend is aan het 4:5-formaat van oudere middenformaatcamera’s, levert slechts twee megapixel in. Een keuze voor vierkante foto’s, dus met een verhouding van 1:1, of breedbeeld van 16:9 levert nog steeds beelden op van 38 megapixel.
Wil je echt extreem gaan, dan kies je op de GFX 50S voor 65:24. Dat lijkt een rare verhouding, maar wie bekend is met de Hasselblad Xpan-camera’s, zal de verhouding waarschijnlijk wel herkennen. Met die camera’s kun je op een normale kleinbeeldfilm brede panoramafoto’s schieten van
24 x 65 millimeter.
Goed kijken
De keuze voor een bepaalde uitsnede hangt heel erg samen met je onderwerp en wat er verder in beeld te zien is. Soms wil je een onderwerp groot in beeld hebben. Een mooi portret vraagt vaak om een wat krapper kader, om storende elementen uit de achtergrond te verwijderen. In zo’n geval is een smallere uitsnede van bijvoorbeeld 5:4 heel geschikt. Om de weidsheid van een landschap te benadrukken, kies je juist weer voor een breed en liggend formaat en misschien zelfs een panorama.
Bij macrofotografie wil je de nadruk leggen op een klein detail. Bij bijvoorbeeld een grote bloem met een drukke achtergrond kan het slim zijn om te kiezen voor een vierkante uitsnede en een heel krappe scherptediepte. Dat werkt ook bij een close-up van een insect op een bloem, maar juist weer niet bij een close-up van een vliegend insect. Daarvoor heb je namelijk als referentie iets meer achtergrond nodig en om de beweging en richting van het insect te benadrukken is het beter om het niet heel groot in het midden van een vierkante foto te plaatsen.
Doe het zelf
Nog meer goed nieuws: alle bovengenoemde adviezen mogen natuurlijk in de wind geslagen worden. Het staat je geheel vrij om te experimenteren met beeldformaten en -verhoudingen en heel andere keuzes te maken dan wij zouden doen. We kunnen vooral adviseren om de mogelijkheden in je camera eens te onderzoeken en jezelf op die manier eens te dwingen om op een bepaalde manier te fotograferen. Kijk eens naar de wereld door een vierkant kader of juist door een brede brievenbus. En als je wilt, kun je naderhand op de computer de hele wereld weer verbouwen.