Volledige controle bij het flitsen
Als je flitst, moet je de camera ook goed instellen.
Natuurlijk moet je niet alleen de flitser goed instellen, maar ook de camera. Daarbij zijn er een paar zaken om op te letten, te beginnen bij de sluitertijd. Die kun je niet zo vrij kiezen als wanneer je zonder flitser fotografeert. Er is een ondergrens: de flitssynchronisatietijd. Die ligt bij de meeste camera’s tussen de 1/160 en 1/250 seconde. Het is de kortste sluitertijd waarbij de sluiter van de camera volledig geopend is. Zodra je bij het flitsen een kortere sluitertijd kiest, ga je de sluiter terugzien als zwarte balk in de foto.
Een uitzondering vormen flitsers met HSS, High Speed Synchronisation. Daarbij kun je wel kortere sluitertijden tot 1/8000 seconde gebruiken. De flitser geeft het licht daarbij af in de vorm van ontelbare korte stroboscoopflitsen, waardoor er een soort van continu licht ontstaat – net zolang als de sluiter nodig heeft om de hele sensor af te gaan. HSS is vaak echter helemaal niet nodig en een nadeel is dat de reikwijdte van het licht sterk afneemt door de langere duur van de flitsen. Daarom speelt HSS niet zo’n grote rol.
Maar zolang je langer belicht dan de flitssynchronisatietijd is er niets aan de hand. Je kunt ook een lange sluitertijd van 30 seconde kiezen en gedurende die tijd één keer kort flitsen, bijvoorbeeld om een persoon in een landschap naar voren te laten komen.
Een andere belangrijke parameter is de iso-waarde. Net als bij foto’s zonder flits is het belangrijk om deze waarde zo laag mogelijk te houden om ruis tegen te gaan. En dan is er nog het diafragma. Hoe je dat moet bepalen lees je in het kader hiernaast.