Interview
Vader en zoon Jan en Mart Smit trekken meermaals per jaar eropuit om het noorderlicht en de prachtige sterrenhemel vast te leggen.
Vader en zoon Jan en Mart Smit.
Het begon voor Jan Smit een jaar of veertig geleden heel eenvoudig, met het bekijken van vogels, plantjes en ander buitenleven. Steeds vaker ging hij hiervoor ook op reis. En om van al zijn ervaringen een fysiek stukje mee naar huis te kunnen nemen, begon hij met fotograferen. Zelf is hij als fotograaf analoog begonnen, terwijl zoon Mart dat nooit heeft gekend. “Hij is ingestapt toen ik net mijn eerste digitale Canon-camera kocht”, aldus Jan. “Hij is rond zijn veertiende begonnen met fotografie. We gingen met het gezin altijd al kamperen, hoofdzakelijk in Scandinavië. Mijn kinderen kregen allebei een camera om de nek. Bij de een ging die eraf en bij de ander is die blijven hangen.”
Met jullie bedrijf Smit in Beeld organiseren jullie onder meer fotoreizen. Hoe gaat dat in z’n werk?
Sinds januari doe ik dat fulltime en Mart parttime. Als je het vorig jaar had gevraagd, was het precies andersom geweest. Maar Mart heeft nu een baan ernaast gevonden die gelukkig heel flexibel is, zodat hij gewoon meekan op reis. Eigenlijk doen we verder vrijwel alles samen.
Qua reizen gaan we dit jaar eerst met een groep naar de Lofoten. Na een week blijven wij met z’n twee achter en gaan we door naar een ander gebied in Noord-Lapland om te kijken of we een nieuwe reis kunnen voorbereiden voor volgend jaar. We gaan er in de sneeuw met ons tentje kamperen. Dat doen we wel vaker, op een zo rustig mogelijke plek zonder mensen, om daar naar de sterren te kijken of het noorderlicht te fotograferen – en voor het avontuur en de beleving.
We geven verder veel presentaties door heel Nederland en België. Dan is het leuk om ook de beleving en de ‘making of’ te kunnen laten zien, dus daar doen we ook vrij veel aan. In maart gaan we naar de Buiten-Hebriden bij Schotland, in april naar de Faeröer Eilanden, in juni naar het noorden van Noorwegen, in juli terug naar de Faraöer, in september naar Midden-Noorwegen voor de verkleuring, eind oktober nog eens naar de Hebriden. En we doen tussendoor nog de weekendworkshops voor ons eigen bedrijf en voor Nordic Vision.
Uit jullie foto’s spreekt echt liefde voor de natuur.
We willen laten zien hoe mooi de natuur is en wat we in stand moeten houden. Ik denk dat uit onze foto’s ook spreekt dat wij heel graag buiten zijn. Verder willen we heel graag weten wat we fotograferen. Van een vogel moet je bijvoorbeeld weten of die in Nederland überhaupt voorkomt en op welk moment van het jaar, waar die zich bevindt, of het een standvogel of trekvogel is, of hij zich ‘s morgens vroeg laat zien of juist ‘s avonds laat ...
Verder zijn we veel aan het strand te vinden; daarvan hebben we ook het boek Aan Zee uitgebracht. Dan moet je weten wanneer het hoog of laag water is, of hoe de golven zijn... De getijdetabellen gaan dus zeker mee.
Ik denk dat het bij natuurfotografie wel handig is dat je wat van je onderwerp weet. Er zijn best veel fotografen die inspiratie uit de natuur halen, maar niet zo de behoefte hebben om te weten wat ze fotograferen. Wij hebben dat duidelijk wel.
Wat opvalt aan de foto’s, is dat het vaak wat ‘abstracter’ is – dus heel erg gelet op patronen, lijnen.
Ik denk dat we vrij netjes fotograferen en het landschap als het ware ontleden qua lijnen en structuren. Ik vind het heel leuk om dat aan
mensen te laten zien. Bij een strandworkshop bijvoorbeeld komen de mensen uit hele land. Die stuur je het strand op, en dan zie je ze kijken: ‘tsja, wat moet ik hier nou fotograferen?’ Dan is het leuk om ze op allerlei dingen te kunnen wijzen, zoals een structuurtje of twee verschillende soorten zand. We zijn heel erg bezig met compositie.
Kun je leren om met een fotografisch oog ergens naar te kijken?
Volgens mij wel. Mart heeft het van nature meer dan ik. Ik heb er denk ik meer mijn best voor moeten doen. Mart kreeg eens bij de prijsuitreiking van de wedstrijd BBC Wildlife Photographer Of The Year te horen: “He has an eye for it.” Dat vond ik wel een mooie uitspraak.”
Als je op reis gaat om bijvoorbeeld het noorderlicht te fotograferen, wat moet je absoluut bij je hebben?
Ten eerste natuurlijk de camera. Wij gebruiken momenteel een Canon EOS 5D Mark IV, en daarvoor al de 1D-X en de Canon EOS 5D Mark III. De camera moet in ieder geval over een volledig manuele stand beschikken en met hoge ISO’s overweg kunnen. Je fotografeert namelijk veel in het donker. Het hangt natuurlijk ook sterk af van de intensiteit van het noorderlicht. Als dat bijvoorbeeld erg intens is en het is ook nog volle maan, dan is het echt licht en kom je misschien op ISO 800. Maar we nemen ook wel foto’s bij ISO 3200 of 6400. Dan moet de ruis niet te erg zijn. Dus ik zou altijd gaan voor en fullframe spiegelreflex of fullframe systeemcamera, zoals de Canon EOS R – die gaat nu voor het eerst mee op de aankomende reis.
Qua lenzen kijk ik naar twee dingen: groothoek en lichtsterkte. Groothoek omdat we het mooi vinden om naast het noorderlicht ook het landschap in de foto’s mee te nemen. Het is namelijk heel weids. Je ziet het noorderlicht zo 200 kilometer voor je; het is zonde om dat met een 50mm-lens vast te leggen. We fotograferen heel veel met de Canon EF 16-35mm f/2.8L II USM. We hebben ook eerder de Canon EF 24mm f/1.4L II USM gebruikt – die is prachtig lichtsterk – en de Canon EF 14mm f/2.8L II USM. Maar we schieten heel veel met 16-35. Ik zie qua kwaliteit geen verschil met een primelens.
Waarom is juist deze 16-35mm een van je favorieten?
Hij is lichtsterk, want bij het noorderlicht wil je de sluitertijd zo kort mogelijk kunnen houden. Je wil de sterren scherp hebben en bij een te lange sluitertijd gaan de sterren een beetje bewegen, worden het streepjes. En je wil ook dat de sterren echt sterretjes blijven, dat er geen afwijking in de lens zit waardoor die sterretjes niet mooi scherp meer zijn. En daar is deze lens dus heel geschikt voor, ook bij volledig geopend diafragma. Ik schiet bijna uitsluitend op volle opening. Het noorderlicht moet wel heel sterk zijn wil ik een klein beetje moeten diafragmeren.
Jullie fotograferen vaak in koude omstandigheden en in weer en wind. Wat voor eisen stelt dat aan je apparatuur?
We hebben wel eens mensen mee met camera’s die niet heel goed tegen de kou kunnen. We gaan met groepen meestal naar de Lofoten, waar het over het algemeen niet extreem koud is. Maar als je buiten staat en het waait hard, daalt de gevoelstemperatuur toch wel. Je krijgt ook last van condensvorming. Sommige camera’s begeven het halverwege de nacht en moeten dan even de warmte in. Dan doen ze het over het algemeen wel weer. De camera’s en lenzen die wij gebruiken staan echter te boek als weather sealed. Of het nu bij een temperatuur van -25 graden was of harde wind en natte sneeuw, we hebben nog nooit een niet-functionerende Canon-camera of -lens gehad.
Je moet in ieder geval geen filter op je lens doen, dus ook geen UV-filter. Anders krijg je rare ringen bij het fotograferen, een soort reflectie. En de zonnekap moet erop. Dat klinkt misschien stom, maar het maakt het net wat warmer bij je frontlens. Het zorgt ervoor dat je
net iets langer ‘vorstvrij’ fotografeert. Verder heb je warmhoudzakjes die je bij sportzaken kan kopen. Als je die blootstelt aan zuurstof blijven ze een aantal uren warm. Met klittenband om je lens waar je wat van die zakjes in doet, houd je de temperatuur van je lens net even wat hoger.
Jullie fotograferen ook dichter bij huis. Zo leggen jullie ook bijvoorbeeld zeevonk vast. Hoe gaat dat in z’n werk?
We noemen zeevonk zelf wel ‘het noorderlicht van de Lage Landen’. Wat je voor zeevonk nodig hebt, is een wat broeierige zomeravond, maar grofweg kun je het zien van mei tot en met september. Maar het moet warm zijn en er moet natuurlijk zeevonk in de buurt zijn. Zeevonk is een klein algje dat je alleen kan zien als het heel donker is. Het mag ook niet te hard waaien, want dan trekt het beestje zich terug naar dieper water. Maar het mag ook niet bladstil zijn, want dan zie je het niet. Het is namelijk een soort chemische reactie, of een soort schrikreactie. Op het moment dat de golf omslaat, dan zie je het kleurtje oplichten. Meestal is het te zien rond middernacht. We wonen relatief dichtbij de kust, een kilometer of twintig ervandaan, maar van de tien keer dat we gaan hebben we negen keer niks.
Soms denk je dat de omstandigheden ideaal zijn, maar zie je toch niets.
Hoe lastig is het om in Nederland in het donker te fotograferen? Want je hebt hier eerder last van te veel licht dan te weinig licht.
Echt heel veel donkere gebieden zijn hier eigenlijk niet. Het is dan toch een beetje zoeken. Een enkele keer zie je het noorderlicht ook vanuit Nederland. Als dat verwacht wordt en we hebben tijd gaan we naar de Waddeneilanden. Bij weinig tijd gaan we naar de Afsluitdijk, bijvoorbeeld bij Breezanddijk, om nog zo min mogelijk omgevingslicht te hebben. Maar verder is het lastig.
Voor ons boek hebben Mart en ik gekampeerd op het meest oostelijke puntje van Schiermonnikoog, in een slaapzakje op het strand. Dan denk je dat het daar donker is
... Nee dus. Het is in Nederland dus wel een uitdaging. Voor de lichtende nachtwolken, die ik dichter bij huis heb vastgelegd, heb ik wat minder groothoek gebruikt, met de Canon EF 24-70mm f/2.8L II USM, om wat storende dingen buiten beeld te laten.
Wat maakt het fotograferen ‘s nachts zo anders dan overdag?
Je moet je camera in ieder geval goed kennen, want die knopjes zijn in het donker best lastig te vinden. Nou hebben we altijd wel een voorhoofdslampje mee, maar die gebruiken we liever zo min mogelijk. Als je zo’n lampje even hebt aangedaan, zie je daarna even niet veel meer. Voor de lampjes gebruiken we overigens de kleur rood, want die verblinden veel minder en dus heb je daar minder last van. Verder is het ‘s nachts vooral een stuk rustiger. Je hoort geluiden van de nacht.
Je fotografeert ook wel eens in het hoge noorden midden in de zomer, wanneer het de hele dag licht is. Het is natuurlijk precies het tegen
overgestelde van nachtfotografie, maar hoe ga je daar dan mee om?
Als we met z’n tweeën zijn of met het gezin, dan draaien we vaak het ritme om. Dan gaan we overdag slapen en ‘s nachts fotograferen. Maar met cursisten kun je dat niet helemaal doen. Als we er een week zijn, gaan we echter toch een dag of drie overdag meer slapen en ‘s nachts fotograferen. Het is een heel aparte gewaarwording om ‘s nachts om twee uur bij licht te fotograferen. Het lijkt ook wel alsof je er enorm veel energie van krijgt. Afhankelijk van wanneer je gaat, kun je ook in één fotosessie de zonsondergang en zonsopkomst fotograferen – heel apart.
Waarop let je bij het selecteren van de foto’s?
Het gaat bij ons veel om de beleving, dus wij willen graag dat de foto het verhaal vertelt van de beleving toen we daar waren. En dat is soms niet eens de mooiste foto, al zijn de meeste van onze foto’s technisch wel af. Niet elke foto heeft een verhaal natuurlijk. We willen wel wat mooie foto’s overhouden, maar ook de foto’s die tussen die mooie foto’s horen om het verhaal te vertellen.
Tijdens het reizen met cursisten maken we zelf eigenlijk heel weinig foto’s, misschien een stuk of twintig. We zijn er dan voor die mensen en dus maken we vooral foto’s van hen in het landschap. Zo kunnen we hen iets meegeven.
Wat zijn jullie toekomstplannen?
Daar zijn we nog een beetje over aan het brainstormen. We gaan naast de verdere reizen wat meer projecten in de omgeving oppakken. We willen nog een boek maken en ook wel wat meer in Nederland gaan fotograferen. Er loopt wel een discussie over of alles per vliegtuig moet en of je altijd zo ver weg moet. Worstelen is misschien een groot woord, maar we denken er wel over na. Daarom willen we misschien meer weekendworkshops doen, waarschijnlijk op de Waddeneilanden. En dat is ook hartstikke mooi.