Vooroorlogse verleiding
Nu pas leer ik in te zien hoe interessant de vooroorlogse autogeschiedenis is.
Er is een tijd geweest dat ik helemaal niets met klassiekers had. Mijn interesse ging uit naar de modellen uit het laatste autojaarboek dat Sinterklaas me cadeau had gedaan. Van de Lancia Thema 8.32, de BMW M5 en de Audi V8 leerde ik de technische specificaties uit mijn hoofd en spelde ik de testverslagen. Ik vond het machtig interessant om te lezen over de vierwielbesturing van de Mazda 626 Coupé en de Honda Prelude en wilde precies weten hoe de cilinderuitschakeling op Cadillacs NorthstarV8 werkte.
Op een dag las ik een artikel – in welk blad kan ik mij niet meer herinneren – over een reis met een Citroën DS naar het zuiden van Frankrijk. Ik raakte bevangen door de schoonheid van de auto en beloofde mezelf ooit een Snoek te bezitten. Van die belofte is het nooit gekomen en gezien de prijs die momenteel voor een mooie DS wordt gevraagd, zie ik dat ook niet zo gauw meer gebeuren. Bovendien leerde ik steeds meer klassieke auto’s kennen en mijn voorkeuren breidden zich uit tot buiten de Franse landsgrenzen. Mijn interesse in de geschiedenis van de auto richtte zich op steeds vroegere tijden, maar bleef steken in de late jaren veertig en vroege jaren vijftig. Auto’s kregen in deze periode een herkenbaar uiterlijk en de technische vooruitgang leverde allerlei prachtige ontwikkelingen op. Van vooroorlogse auto’s moest ik niet veel hebben. Die malle hoedendozen op die smalle wielen leken immers allemaal op elkaar en van de meeste merken had ik nog nooit gehoord. De laatste tijd is mijn interessegebied zich toch weer aan het verschuiven. Artikelen over vooroorlogse auto’s lees ik met steeds grotere belangstelling en op internet speur ik steeds vaker naar modellen die in de jaren twintig en dertig zijn gebouwd. Juist in deze periode maakte de autoindustrie enorme sprongen, niet alleen op het vlak van vormgeving en techniek, maar ook op productietechnisch gebied. Nu pas leer ik in te zien hoe interessant de vooroorlogse periode is en ga ik de auto’s uit deze tijd waarderen om hun schoonheid en technologie. Want veel toepassingen die tegenwoordig hypermodern zijn, blijken tachtig jaar geleden al te zijn toegepast. Bekijk bijvoorbeeld maar eens de Peugeot 601 Coupé Transformable op pagina 34.
Ik houd een lijstje bij van onderwerpen die interessant kunnen zijn voor toekomstige edities van Classic Cars. De laatste tijd zijn het vooral vooroorlogse auto’s die ik heb toegevoegd. Zo wil ik mij dolgraag nog eens verdiepen in de raceBugatti’s uit de jaren twintig, de voorwielaangedreven Cord met zijn klapkoplampen, de beeldschone Invicta Stype en de eenvoudige Austin Seven. Nog zo’n interessante auto: de Renault Nervasport die in 1935 als winnaar van de Rallye Monte Carlo werd afgevlagd.
Enkele maanden geleden kreeg ik de kans om achter het stuur van deze achtcilinder Renault te kruipen. De motor liep, ik was klaar om het portier dicht te trekken en de auto de sporen te geven. Maar op dat moment stuitte ik op een probleem – letterlijk. Ik kreeg het portier niet dicht, doordat mijn knie in de weg zat. Met mijn lengte van 1,96 meter was ik veel te lang voor deze auto. Zodat ik nooit te weten zal komen hoe deze beeldschone auto rijdt. Vermoedelijk zal ik vaker tegen dat probleem aan lopen, wanneer ik mij wil verdiepen in de rijeigenschappen van een vooroorlogse klassieker. Op die manier blijven deze auto’s voor mij hun geheimen houden. Maar dat maakt ze juist extra verleidelijk.