RAID op je NAS
Als er meer dan één schijf in je NAS zit, configureer je daar meestal een RAID mee (Redundant Array of Independent Drives). Verschillende RAIDmodi (ook RAID-levels genoemd) zijn via de grafische interface makkelijk in te stellen. Dat kun je afhankelijk van het aantal schijven ook automatisch laten doen. De NAS-fabrikanten gebruiken voor de RAID-procedure namen als SHR (Synology Hybrid RAID) en X-RADI2 (Netgear). Maar daar zitten meestal bewezen Linux-functies zoals mdadm achter.
RAID 1 en RAID 5 beschermen tegen dataverlies bij het uitvallen van een afzonderlijke schijf, bij RAID 6 mogen er zelfs twee tegelijkertijd uitvallen. Bij JBOD (Just a Bunch Of Disks), dat van de opslagcapaciteit van meerdere schijven gewoon een grote 'reuzenschijf' maakt, is er daarentegen geen redundantie. RAID 0 is niet aan te raden: daar gaat de snelheid wel mee omhoog doordat de data over meerdere schijven verdeeld wordt (striping), maar bij het uitvallen van een enkele schijf ben je meteen alle bestanden kwijt.
RAID 1 vergt minstens twee schijven, die het systeem tegelijkertijd beschrijft (mirroring). De netto capaciteit is dan ook slechts de helft van de bruto capaciteit. Bij RAID 5 staan de data op minstens drie schijven. Daarbij gaat minder capaciteit verloren, maar het kost wel meer performance. Een RAID 6 van minstens vier schijven verbruikt nog meer. Bij het berekenen van de RAID-capaciteit kun je de RAID-tool van Synology gebruiken (zie de link onderaan dit artikel). Bij een NAS met een minder sterke processor daalt de snelheid bij de complexere RAID-modi, met name als dan ook versleuteling wordt gebruikt.
Na een defect verwissel je de betreffende schijf, waarna de NAS de redundantie weer herstelt (RAIDrebuild). Dat duurt bij 8 TB en een schrijfsnelheid van 150 MB/s dan ongeveer 15 uur. Als er tijdens dat proces een schijf uitvalt of als er een leesfout optreedt, dan dreigt dataverlies. Daarom is een RAID nooit een vervanging voor een back-up.
Voor veeleisend continugebruik in een enterprise-storage-systeem zijn er schijven met een SAS-interface. De gespecificeerde maximale kans op niet corrigeerbare leesfouten ligt bij een SAS-schijf tien tot honderd keer lager dan bij een SATAschijf. Bovendien bieden ze speciale functies voor meer foutcorrecties. In een SATA-NAS kun je geen SASschijven inbouwen, maar daar betaal je per Terabyte ook duidelijk meer voor dan voor een SATA-schijf.
Het rebuilden van een RAID 1 is theoretisch minder gevoelig voor leesfouten dan RAID 5 en RAID 6. Daarom hoor je af en toe het advies dat grote SATA-schijven beter geschikt zijn voor RAID 1. We hebben geen praktijkresultaten die dat advies bevestigen of weerleggen. De gespecificeerde maximale leesfoutkansen bij de specificaties hebben bovendien weinig te maken met het praktisch gebruik van een kleine NAS. Maar in principe is het altijd slim om een systeem zo simpel mogelijk te houden – hoe minder schijven er in een NAS zitten, des te minder warmte en trillingen er ontstaan.