Chaosartiesten in de onderbuik van New York
I n het moment leven: het is een modern levensideaal. De New Yorkse junkies, zwervers, zakkenrollers en scharrelcriminelen waarmee de gebroeders Safdie hun films bevolken, leven werkelijk in het hier en nu. Geen plan reikt verder dan een uur, tot de volgende maaltijd, hossel of shot. Haat en liefde zijn intens en een dag later straal vergeten. Je bekijkt die groezelige, haast dierlijke vrijheid met een mix van afkeer, medelijden en afgunst.
Het potentieel van filmmakers Josh en Benny Safdie was direct duidelijk: sinds hun debuut in 2008 gaan hun speelfilms in première in Cannes of Venetië. Maar bleef hun vorige – het intense junkie-epos Hea
ven Knows What uit 2014 – een verborgen parel, Good Time zou hun doorbraak moeten betekenen.
In Good Time komt Connie Niklas (Robin Pattinson) zijn achterlijke broer Nick (Benny Safdie) redden. Van de hulpverlener die hem een test afneemt, van zijn hardhandige oma. „Het is alleen jij en ik, broer. Ik ben je enige vriend.” Connie overvalt een bank, met Nick als blok aan zijn been. Een verfbom blijkt bij de buit ingepakt; er volgt een vlucht onder de rode verf die voor Nick eindigt als hij door een glazen deur van een winkelcentrum dendert. Hij wordt gearresteerd.
Dat blijkt slechts het begin van Connies hectische obstakelrace door de onderbuik van New York om Nick alsnog te ‘bevrijden’ – alsof die zonder hem niet beter af is. Connie blijkt een chaosartiest die elke situatie briljant naar zijn hand zet, hetgeen hem telkens dieper in problemen brengt. Zeker als hij de krachten bundelt met de zelfdestructieve Ray (Buddy Duress) en inbreekt in een spookhuis om een verborgen fles lsd te stelen. Hoe hij daar zo belandt? Door de improvisatielogica die Good Time voortstuwt: Connie springt panikerend van ijsschots op ijsschots terwijl de kust uit zicht raakt.
De gebroeders Safdie houden dat zeer authentiek: ex-glamouridool Robert Pattinson is vrijwel onherkenbaar als Connie. De Safdies hebben de stijl van de ‘mumblecore’ naar hun hand gezet: die Amerikaanse golf praatgrage, bewust amateuristische doe-het-zelf-films over sukkelige twintigers die volgde op de introductie van goedkope digitale camera’s. Dat stilistische arsenaal – onvaste zwiepcamera die in en uit focus gaat, slordige belichting, grove korrel – wordt bij hen hogere esthetiek. Gecombineerd met een gefocust script en snelle thrillermontage wordt Good
Time zo New Yorkse straatpoëzie over destructieve broederliefde die zich kan meten met het beste van Martin Scorsese uit de jaren zeventig.