Pas op voor de modderpoeltjes op de weg in Roden
Jaap (82) en Loes (81) ten Bosch Beiden met pensioen. Hij was professor aan de Universiteit Groningen, zij was algemeen maatschappelijk werker.
zoekt de Gewone Nederlander. In deel 6 gaat ze fietsen met een echtpaar uit Roden. e Gewone Nederlanders wonen in Roden. Ik heb dagenlang gedacht dat ik naar Groningen zou rijden, maar het blijkt in Noord-Drenthe te liggen. Ook goed. Ik kan geen parkeerplek vinden, dus parkeer ik verderop, voor een school. Ik moet kloppen want ze horen me niet. Jas uit, woonkamer in. Een gezellige woonkamer, met een moderne touch (sorry als dit als een magazine klinkt). Weer een tv-kast. Er is thee en notenbrood. De Gewone Nederlanders hebbenbeiden de Tweede Oorlog meegemaakt. Hij de slag om Arnhem, binnen 24 uur moesten ze weg zijn. Eerst lopend naar Velp, daarna werden ze ondergebracht in Soest. Zij is geboren in Nederlands-Indië, werd met haar familie in een Jappenkamp geplaatst. Daar verloor ze haar vader. Ze ging met haar moeder en broertje naar Nederland. Naar Soest, waar de Gewone Nederlanders elkaar ontmoetten.
Ik vraag of de oorlog hun levens veranderde. „We gooien niks weg”, zegt zij. Ze hebben honger geleden. Hij vertelt over zijn moeder, die haar juwelen verkocht voor eten. En ze willen nu alles uit het leven halen, alles meemaken. Zij zit onder andere in een kunstgroep, een tuingroep, een handwerkcafé en een leesclub. En ze doet aan sporten. Oh, en beeldhouwen, dat komt bij haar op de eerste plek. Later zie ik een paar van haar creaties, mooie beeldjes van vrouwen, gebeiteld uit steen.
De deur gaat open voor een poes en een kat. Ze dragen Indonesische namen, Belanda (Nederlander) en Nonja (de vrouw des huizes).
De Gewone Nederlanders hebben veel gezien van de wereld. „Van Bali tot Los Angeles, van IJsland tot Zuid-Afrika.” Hij moest veel reizen voor zijn werk. Het gezin heeft ook nog ruim een jaar in de Verenigde Staten gewoond. Ze gaan graag samen naar musea. Of fietsen, ze zijn gek op het buitenleven. Elk jaar kamperen ze in hun caravan.
Tijd voor de lunch. Placemats en een mooi servies met vogeltjes erop. Er is brood, kaas, er zijn vleeswaren en er is fruit. Karnemelk en koffie – geen Senseo, maar Krups.
Even later zit ik op een fiets, voor het eerst in tijden. Zij rijdt op een elektrische, dat maakt het trappen makkelijker. Hij doet het trapwerk liever zelf. Na een minuut fietsen begin ik al te hijgen, zachtjes, want ik wil me niet laten kennen. Binnen vijf minuten zijn we in het bos. Hij waarschuwt haar steeds voor modderpoeltjes op de weg. e eindigen op de markt, die volgens hem steeds kleiner wordt. Langs de kaasboer, de groenteboer, de slager. En langs de stroopwafelbakker – een vrijdagmiddagtraditie. De binnenstad zit nog vol eenmanszaken, in plaats van ketens. Hier koopt hij zijn kleding, daar zijn boeken.
Thuis drinken we ingewikkelde Chinese thee bij de stroopwafels. De Gewone Nederlander vertelt dat hij wat kribbig wordt van mensen die doen alsof Groningen en Drenthe aan de andere kant van de wereld liggen. Hij geeft een voorbeeld. Als lid van een landelijke commissie van tandheelkunde opleidingen moest hij geregeld in de Randstad zijn, voor vergaderingen die om half tien begonnen. Dan stond hij om kwart over zeven in de ochtend op de trein te wachten op Groningen Centraal, zonder morren. Toen een delegatie van de Vereniging van Universiteiten langs moest komen in Groningen, kreeg hij de vraag of ze pas aan het eind van de ochtend konden afspreken in verband met de reistijd. Het is volgens hem typerend voor de opvattingen van de rest van Nederland over het noorden. Hij noemt ook de afhandeling van de aardbevingsproblematiek. Dan schaamt hij zich voor de Nederlandse politiek. Ik snap dat niet. Waarom zou hij zich moet schamen voor iets waar hij niet verantwoordelijk voor is?
Na mijn bezoek krijg ik nog een mail, waarin de Gewone Nederlander het uitlegt. Hij schrijft dat hij zich door zijn kiesrecht wél medeverantwoordelijk voelt voor het handelen en nalaten van zijn regering. „Uit die medeverantwoordelijkheid komt mijn schaamte voort.”
Bij mijn afscheid drukken de Gewone Nederlanders mij op het hart om te bellen als ik weer eens in de buurt ben. Vast wel, want Drenthe ligt eigenlijk helemaal niet zo ver weg.