Cohen eert grootouders met Stolpersteine
Maandag worden twee Stolpersteine gelegd voor Hendrik Cohen en Flora Cohen-Polak. Kleinzoon Job Cohen vroeg de ‘struikelstenen’ aan.
De voormalige PvdApoliticus en oud-burgemeester van Amsterdam bracht de bal dit voorjaar aan het rollen tijdens een familiereünie. „Ik vroeg mijn broer Floris (71) of hij het laten leggen van Stolpersteine voor onze grootouders ook geen prachtig idee vond. Binnen de kortste keren had nicht ‘Tootje’ Polak uitgevist hoe en waar de gedenkstenen moesten worden aangevraagd. Alvorens de daad bij het woord te voegen, belde ik de huidige bewoners van Rozenburglaan 100. Die vonden het geen enkel probleem”, zegt Cohen terugblikkend.
Hij is maandag met een reeks familieleden aanwezig bij de steenlegging maar treedt niet op de voorgrond. „Mijn broer, een historicus, houdt een toespraak waarin hij heden en verleden verbindt, de verschrikkingen van de oorlog belicht maar ook zijn angst dat elementen daarvan weer terugkeren. Neef Remmert spreekt over Bergen-Belsen.” In dit Duitse concentratiekamp werden Hendrik en Flora Cohen begin 1945 vermoord. Ze waren 65 en 59 jaar oud.
Kleinzoon Job wist tot voor kort nauwelijks iets over zijn grootouders, zegt hij. „Er waren mij drie dingen bekend: dat ze in Rotterdam woonden, dat mijn grootvader apotheker was én lid van de Joodse Raad (door de Duitse bezetter in het leven geroepen organisatie met als belangrijkste taak het opstellen van lijsten met te deporteren Joden, red.).” Cohens medewerking aan het NTR-programma Verborgen Verleden bracht daar verandering in. „Tijdens die duik in onze familiegeschiedenis ontdekte ik dat mijn grootvader voorzitter was van de Joodse Raad. Dat hij werd geconfronteerd met mensen die zeiden: ‘Je wordt misbruikt’. Dat hij desondanks doorging. Heel confronterend. Mijn reactie was dat hij als ‘burgemeester in oorlogstijd’ zal hebben gedacht: laat ik maar doen wat de bezetter zegt. Gelukkig speelde de Joodse Raad in Rotterdam een minder treurige rol dan die in Amsterdam. Zo waren er banden met de illegaliteit over ondergedoken Joden.”
Hendrik Cohen bleef voorzitter van de Joodse Raad tot zijn deporta- tie. naar Westerbork samen met zijn vrouw Flora. Hun zonen Dolf (1913, Cohens vader) en Ernst (1916) doken onder.
Het meest indrukwekkend vond Cohen de ontdekking welke rol zijn grootvader speelde in het vooroorlogse Joodse Rotterdam. „Hij zat in allerlei commissies en besturen. Toen herkende ik opeens mijn grootvader in mijn vader en in mezelf.” Toch zijn er volgens hem ook verschillen. „Naast apotheker was mijn grootvader privaatdocent in de geschiedenis van de farmacie aan de universiteit van Leiden. Die academische, wetenschappelijke rol beviel hem meer dan de bestuurlijke. Mijn vader was hoogleraar aan dezelfde universiteit maar vond zichzelf een mislukking als wetenschapper. Hij beleefde de meeste lol aan bestuurlijke functies. Ik vind mezelf ook geen goede wetenschapper en hou eveneens meer van de bestuurlijke kant.”
Voorafgaand aan de steenlegging woont Cohen de presentatie bij van Loeki Metz en het Joods Monument in Rotterdam, een boek van Siebe Thissen van het Centrum Beeldende Kunst Rotterdam. Hij beschrijft de moeizame totstandkoming van het Joods Monument. Beeldhouwster Metz vervaardigde het 50 jaar geleden voor het ‘Comité Ereschuld aan Joodse Stadsgenoten’. Het „excuusgeschenk” werd binnen 24 uur verwijderd van de Blijdorpse synagogemuur vanwege klachten uit de joodse gemeente en kreeg na 15 jaar getouwtrek een plek in de stadhuistuin. Metz’ zoon Serge krijgt het eerste exemplaar van het boek met een voorwoord van burgemeester Aboutaleb.