Geluk? Zwarte knieën van aangekoekte aarde
Als achtjarige verhuisde naar Roden, (Drenthe) dat nu een van de beste woonplaatsen in Nederland blijkt te zijn. Anne Hermans werkt als huisarts in Nieuw-Zeeland en schrijft over wat ze meemaakt.
et veldje is verminkt. Opgeleukt met een schommel, wip, klimrek en loopbrug. En er staat een grote kooi, om verwaaide herfstbladeren in te dumpen. Geen kind te bekennen, op een zondagmorgen in november.
Ik was even terug in Roden, voor een reünie van mijn middelbare school in het nabijgelegen Leek. Hier woonde ik van 1967 tot 1982. De lange jaren zeventig, doorgebracht in een vrijstaand hoekhuis aan het Prof. v.d. Leeuwplantsoen.
Ik loop het veldje op en haal diep adem. De pure lucht die volgens de onlangs gepubliceerde Brede Welvaartsindicator de kwaliteit van leven in Noord-Drenthe tot grote hoogte opstuwt, vult mijn longen.
Nergens in Nederland zou het beter wonen zijn, vanwege een opeenstapeling van factoren: misdaad (laag), koopkracht (gunstig), onderwijs (goed), stad (dichtbij), luchtzuiverheid (uniek).
De Brede Welvaartsindicator verscheen precies een halve eeuw nadat het gezin waarin ik opgroeide uit de Het schoolvoetbalteam van Menno de Galan in 1971. (tweede van links op de voorste rij).
DOKTER HERMANS IN NIEUW-ZEELAND
gingen we tegen de stroom in. Na Zwolle was er ineens geen stroom meer. We reden langs weilanden, lintdorpen en een kanaal, omringd door mistflarden en leegte.
Toen we Roden binnenreden, sloeg de stemming om. Voor ons huis lagen vier grasveldjes. De ruimte! Op een ervan ijn vriendin Els is negen dagen op bezoek. Zoveel dagen vakantie kon ze nog opnemen dit jaar. Haar vriend Ed is niet mee. Hij wil niet zo ver vliegen vanwege de CO2-uitstoot. „En jullie vakanties naar Kirgizïe, China en Colombia dan?”, vroeg ik. „Dat zijn vakanties naar nieuwe bestemmingen, die ons verrijken qua cultuur en wereldvisie. In Nieuw-Zeeland is Ed tien jaar geleden al geweest.” Els heeft haar negen dagen zo efficiënt mogelijk ingepland. Ze doet drie bergwandeltochten, waarbij ze in hutten slaapt. Elke ochtend zwemt ze zestig baantjes in het zwembad om de hoek en elke middag loopt ze tien kilometer hard. Omdat ik een maand geleden bevallen ben, kan ik Els helaas weinig vergezellen. Gelukkig zit ze af en toe even met me op het balkon of op het strand om een boek te lezen. „Ik zorg wel dat ik dingen lees waar ik iets van leer”, verontschuldigt ze zich en laat me het omslag zien van haar boek over de geschiedenis van Venezuela. „Ik voel me al schuldig genoeg dat ik deze week niks aan Spaans doe. Mijn lerares zal wel teleurgesteld zijn.” We praten over ons leven en de keuzes die mensen maken. Els legt uit dat deze vakantie heel anders is dan hun andere vakanties: „Een paar uur op het strand zitten doen we eigenlijk nooit. Het voelt onzinnig om in een ander land te zijn, zonder het zo veel mogelijk te leren kennen.”
Ze kijkt naar mijn dochter, die met haar poppenhuis speelt en vertelt over hun vrienden Anna en Gijs: „Hun zoontje van twee heeft geen speelgoed, omdat het voor de ontwikkeling van een kind het beste is om met huis-tuin-en-keukenartikelen te spelen. Dat noemen ze open ended- speelgoed. Je kunt er alle kanten mee op. Dat is beter voor de verbeelding en creativiteit.”
Het is even stil. Ik staar naar het opkomende tij in de baai voor ons huis. Het is mijn favoriete moment van de dag: te zien hoe het water het zand met meters tegelijk verslindt.
„Gek genoeg”, zegt Els dan peinzend, „kan ik er ook echt van genieten om hier te zijn en jullie als gezin mee te maken. Om te zien hoe relaxed jullie leven. Dat jij vanochtend bijvoorbeeld lekker tot negen uur in bed blijft liggen en …” , ze wijst naar mijn boek van Hendrik Groen, „gewoon een boek leest omdat je dat leuk vindt.”
Ik doe mijn mond open, wil me verdedigen: uitleggen dat ik ’s ochtends wel móét bijslapen, omdat ik er vannacht drie keer uit ben geweest om te voeden. Dat ik Hendrik Groen lees als inspiratie voor columns en om mijn Nederlands goed te houden. Dat ik juist heel veel vakliteratuur lees.
Dan kijk ik naar het zeewater, dat de drooggevallen boten aan de steigers één voor één optilt, en besef weer waarom we hiernaartoe zijn verhuisd. Ik zak achterover en glimlach. „Inderdaad, het leven is hier heerlijk.” sportgroep willen worden opgenomen. Dolgelukkig slenterde ik uren later in de avondschemering terug naar huis. Roden en omliggende dorpen vormden in 1967 een groeigemeente met ruim 10.000 inwoners. Ons gezin was onderdeel van de eerste importgolf. De kinderen werden ondergebracht in een van de twee dorpsschooltjes. Mijn klasgenootjes spraken een exotisch dialect. Meisjes waren wichter. Als je zuinig was, heette je een knieperd. En ik was een snakker, een opschepper. Randstedelijke bluf kon op weinig begrip rekenen. Het stond snelle integratie niet in de weg. Van het vroege voorjaar tot het late najaar speelden we buiten. Ik leefde in een roes, high van de adrenaline en de zuivere lucht. Verhuizen is ook een kwestie van timing. Roden was in de lange jaren zeventig een paradijs voor sportieve jeugd. Er kwam een buitenbad, de hockeyclub werd opgericht, de tennisvereniging verkaste naar een nieuw complex. De lange wintermaanden brachten we door in de sporthal en gymzaaltjes. Het veldje voor ons huis was het centrum van mijn universum. Zo zag geluk eruit: voetballen op drassig gras, onder hoge eikenbomen. Bij wazig lantaarnlicht terug naar huis, met zwarte knieën van de aangekoekte aarde.
IKJE