Limburger heeft gevoelig oor voor toon
Limburgers zijn gevoeliger voor toon in taal dan andere Nederlanders. Intonatie kan de betekenis van een woord veranderen in het Limburgs. Limburgers zijn iets toongevoeliger dan sprekers van het Mandarijn
Berthold van Maris
Sprekers van Limburgse dialecten uit de omgeving van Roermond en zuidelijk van Roermond zijn erg goed in het onderschei- den van toonhoogtepatronen in gesproken taal. Beter dan mensen die alleen Standaardnederlands spreken. Dat weten we dankzij promotieonderzoek van taalkundige Stefanie Ramachers (Radboud Universiteit).
Ramachers is zelf moedertaalspreter van zo’n Limburgs dialect: het dialect van Stein. De taalkundige onderzocht de toonhoogtegevoeligheid van Limburgse baby’s en volwassenen uit gezinnen waarin Limburgs wordt gesproken. Ze onderzocht het ook voor volwassen sprekers van het Standaardnederlands en voor baby’s die met Standaardnederlands opgroeien.
De ‘Limburgse’ en ‘Nederlandse’ baby’s bleken nog even goed te zijn in het waarnemen van die toonhoogteverschillen. Maar de Limburgstalige volwassenen waren er een stuk beter in dan de Nederlandstalige volwassenen. Een mooi voorbeeld van ‘ perceptual tuning’: mensen worden al op heel jonge leeftijd gevoelig voor de klankverschillen die in hun taal belangrijk zijn, en tegelijkertijd wat minder gevoelig voor klankverschillen die voor hen niet relevant zijn.
Het Limburgs wordt vaak een ‘zangerige’ taal of een ‘zangerig’ dialect genoemd. Net als het Standaardnederlands doet het Limburgs veel met zinsintonatie. En daarnaast hebben veel Limburgse dialecten ook nog ‘lexicale toon’. Lettergrepen moeten met de juiste ‘toon’ worden uitgesproken. Met een ‘stoottoon’: een dalende toonhoogte. Of met een ‘sleeptoon’: de toonhoogte daalt eerst en stijgt daarna (dat alles razendsnel).
‘Sjoon’ of ‘sjoon’?
‘Bein’ met stoottoon betekent ‘benen’; ‘bein’ met sleeptoon betekent ‘been.’ Zo zijn er meer woordparen waarin een toonverschil een betekenisverschil oplevert: ‘knien’ (konijn; konijnen), ‘zeeve’ (het cijfer zeven, het werkwoord zeven), ‘haas’ (haas; handschoen), ‘sjoon’ (mooi; schoenen).
Het Limburgs is dus een ‘toontaal‘, een taal waarin de lettergrepen niet alleen met de juiste klinker en medeklinker(s), maar ook met de juiste toon uitgesproken moeten worden. Het lijkt een beetje op het Mandarijn, de bekendste toontaal, die niet met twee, maar met vier verschillende tonen werkt. Als Nederlander ben je geneigd te denken dat toontalen iets bijzonders zijn, maar dat is niet zo. Meer dan de helft van alle nog bestaande talen maakt gebruik van een of andere vorm van lexicale toon. Het gebied van de Limburgse dialecten-mét-toon begint in de provincie Limburg ergens onder Venlo en het eindigt ergens in België (voorbij Hasselt en Tongeren). Het maakt deel uit van een veel groter gebied van Germaanse dialecten-mét-toon dat zich uitstrekt tot diep in Duitsland
Tonen spellen
(Keulen, Trier) en Luxemburg.
Hoe onderzoek je of baby’s van 6 tot 12 maanden oud, die nog geen woord Nederlands spreken, een onderscheid horen tussen woorden met een stoottoon en woorden met een sleeptoon? Ramacher liet ze naar een bewegend plaatje kijken en luisteren naar het fantasiewoord ‘taag’. Als ze dat woordje voor het eerst horen, kijken ze meestal heel aandachtig naar het bewegende plaatje. Naarmate dat woordje daarna vaker herhaald wordt, verslapt de aandacht. Als dan opeens hetzelfde woordje met de ándere lexicale toon te horen is, is de aandacht van de baby weer terug, want hij of zij ervaart het als een nieuw woord. De baby kijkt dan ook weer wat aandachtiger naar het bewegende plaatje – en dat aandachtig kijken kan weer nauwkeurig gemeten worden.
Bij de volwassenen was het experiment wat ongecompliceerder. Ramacher liet de proefpersonen telkens drie keer een fantasiewoord horen, en dan moesten ze via een druk op een toets aangeven of het middelste woord op het eerste dan wel op het derde woord leek.
Gevoeliger afgesteld
Vergelijkbare experimenten zijn er in het verleden al eens gedaan met sprekers van het Mandarijn (een toontaal) en het Engels (geen toontaal). Aangezien het Mandarijn vier verschillende tonen heeft en aangezien in die taal bijna alle lettergrepen met de juiste toon moeten worden uitgesproken, zou je verwachten dat de sprekers van het Mandarijn nóg toongevoeliger zijn dan de Limburgers. Maar als je de onderzoeken naast elkaar legt, lijkt het erop dat het omgekeerde het geval is: de Limburgers zijn vermoedelijk wat gevoeliger afgesteld dan de Chinezen.
Daar is ook wel een verklaring voor te bedenken. Het Limburgs doet heel veel met zinsintonatie. En omdat zinsintonatie en lexicale toon elkaar subtiel beïnvloeden, heeft de Limburger een wat gevoeliger ‘oor’ nodig om alle subtiele, complexe toonhoogtepatronen die daar het gevolg van zijn, goed te kunnen horen en interpreteren.