Vuurwapens, alfamannetjes en zeurbitches
Mag
je Den of Thieves een Trump-film noemen? Opvallend genoeg komt tweemaal een FBI-agent in beeld, alleen om te tonen dat hij tot de links-liberale elite behoort: hij blijkt een veganist en anti-rookactivist. Heel anders dan inspecteur ‘Big Nick’ O’Brien (Gerard Butler), die leeft op een dieet van biefstukken, tabak, whisky en strippers, en dus geknipt is om de afdeling zware misdaad van Los Angeles te leiden. Erger dan gangsters, schept O’Brien op. Hij is het klassieke alfa-politiemannetje: wars van regels, nachten doorhalen, vervreemd van vrouw en dochters. Een bullebak ook, zo blijkt als hij dronken snuivend bij zijn schoonmoeder binnenvalt op zoek naar een excuus om de braaf-burgerlijke vriend van zijn ex te molesteren.
De koele crimineel Ray Merriman (Pablo Schreiber) is in uiterlijk zijn spiegelbeeld – baard, tatoeages, opgepompte musculatuur – maar een beter mens. Elegant, met een erecode en een bende ruige, maar in hun hart rechtschapen familiemannen: je hoopt dat hun bloedeloze, gewiekste overval op de Federal Reserve van Los Angeles slaagt. Maar Big Nick heeft in barman-chauffeur Donnie (O’Shea Jackson jr.) een spion in hun bende. Of is hij een dubbelspion? Wie misleidt wie?
Den of Thieves jongleert, op wat kleine missers na, vrij virtuoos met genreclichés. Denk aan Heat – elkaar diep bewonderende politieman en misdadiger verstrikt in een fataal duel – met een mespuntje surprise in de trant van The Usual Suspects. Toch kan hij niet aan die voorbeelden tippen. De reactionaire mannetjesputter Gerard Butler is geen Al Pacino, eerder de Chuck Norris van de 21ste eeuw. En de film pleziert te opzichtig de kijker die in een sentimentele ploert als Big Nick O’Brien stiekem een held ziet. Den of Thieves speelt zich af in een infantiele machowereld van vuurwapenfetisjisten en vrouwen in twee smaken: hoer of zeurbitch.