Oost-Ghouta
Liever gedood worden dan gewond raken
Mensen in Ghouta worden liever gedood dan gewond. Op ziekenhuizen vallen steeds bommen.
Wanneer de bom valt, zo schrijft Nivin Hotary, een jonge moeder in OostGhouta, „dan voel ik mij fysiek tekortschieten: mijn twee handen zijn niet groot genoeg om mijn kinderen Qusay en Maya te beschermen”.
Vervolgens zijn er de vragen waarop zij geen antwoord heeft, schrijft ze. „Maya vraagt: ‘Waarom bombarderen ze ons? Wanneer houdt het op? Houdt God dan niet van ons? Hij houdt toch niet van hén?’”
In Antwerpen vertaalt Mohammed Abdullah getrouw de berichten van Hotary naar het Engels om ze te verspreiden via sociale media. Abdullah is fotograaf en zelf afkomstig uit de rebellen-enclave bij Damascus, die al sinds 2013 door het regime wordt belegerd. Het is ondankbaar werk: na zeven jaar oorlog is de belangstelling voor het Syrische drama aanzienlijk geslonken.
„Ik praat elke dag met mensen in Ghouta”, zegt Abdullah, „en wat ik hoor is dat mensen liever gedood willen worden dan gewond raken. Want ook de ziekenhuizen in Oost-Ghouta worden gebombardeerd en er zijn geen medische voorraden meer. Maar hier in België komt het amper op het journaal.”
De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, Zeid bin Ra’ad al-Hussein, zei deze woensdag dat sinds het begin van het offensief op 4 februari in Oost-Ghouta ten minste 345 burgers zijn gedood en 878 gewond. Ook zei hij dat de meeste slachtoffers zijn gevallen als gevolg van luchtaanvallen op woonwijken.
En dat is nog maar het begin, zei een anonieme bevelhebber van het Syrische leger tegen persagentschap Reuters. „Het offensief komt nog; deze luchtaanvallen zijn enkel om het terrein voor te bereiden.” Ook in regeringsgebied vallen slachtoffers. Volgens de VN zijn in Damascus 15 mensen gedood en 51 gewond door mortiergranaten, afgevuurd uit rebellengebied in Oost-Ghouta sinds het begin van het regeringsoffensief.
VN-gezant Staffan de Mistura waarschuwde deze week dat Oost-Ghouta „een tweede Aleppo” dreigt te worden – een verwijzing naar de bloedige herovering van Oost-Aleppo door het Syrische leger op de gewapende oppositie in 2016.
In The Guardian waarschuwde commentator Simon Tisdall zelfs dat OostGhouta op weg is om het ‘Srebrenica van Syrië’ te worden – een vergelijking met de executie van duizenden Bosnische moslimmannen door de Bosnische Serviërs in 1995.
Ten tijde van het Aleppo-offensief in 2016 waren Srebrenica-vergelijkingen ook niet van de lucht. Maar ze werden uiteindelijk geen werkelijkheid: de gewapende groepen, en de burgers die dat wensten, kregen na Russische bemiddeling een vrije aftocht naar Idlib.
Ook de Russische minister van Buitenlandse Zaken Lavrov maakte een vergelijking tussen Oost-Ghouta en Aleppo, maar dan in positieve zin. „De ervaring die we hebben opgedaan in Aleppo, waar een akkoord werd bereikt met de militanten over hun georganiseerde aftocht, kan in Oost-Ghouta herhaald worden”, zei Lavrov maandag.
Tweespalt onder rebellen
Mohammed Abdullah denkt, in Antwerpen, dat hij wel weet wat er gaat gebeuren in Oost-Ghouta.
„Nee, het regime gaat echt niet iedereen in Oost-Ghouta doden. Ze gaan net zolang bombarderen tot de mensen het opgeven, en de gewapende groepen akkoord gaan om te vertrekken naar een plaats als Idlib. Dan zullen ze het een overwinning noemen en zeggen dat ze Oost-Ghouta hebben bevrijd van de terroristen. Maar eerst zullen nog veel burgers gedood worden.”
Niemand zal ontkennen dat de burgers in het gebied onder het juk leven van fundamentalistische groeperingen. Lange tijd was Jaish al-Islam (‘leger van de islam’) de dominante rebellengroep in Ghouta. Sinds de dood van Jaish al-Islamleider Zahran Alloush eind 2015, vechten verschillende groeperingen om controle over de enclave te krijgen.
Burgers zijn meermaals de straat op gegaan om te protesteren tegen die tweespalt, en tegen de manier waarop de gewapende groepen van de situatie profiteren door woekerwinsten te maken met de smokkel van levensmiddelen.
Maar die problemen vallen in het niet bij het beleg en de beschietingen door het regime, zegt Abd Doumani, een fotograaf uit Ghouta. „De mensen daar zitten al weken in de schuilkelders.”
Doumani vertrok acht maanden geleden uit Ghouta via een smokkeltunnel naar Qaboun. Vlak daarna werd Qaboun door het regeringsleger veroverd en werden de tunnels opgeblazen.
„Mijn groep was de laatste die is weggekomen”, zegt Doumani vanuit de stad Gaziantep in Turkije. „Ik heb jarenlang de mensenrechtenschendingen vastgelegd. Maar ik kon de situatie niet meer aan.”
Geïsoleerd conflict
Het kan verbazen dat het regime al sinds 2013 een rebellenenclave tolereert op mortierafstand van het centrum van de hoofdstad Damascus, terwijl het in Aleppo, Homs en elders wel de controle heeft herkregen over de gewapende oppositie – met de aanzienlijke steun van Rusland,
Iran en Hezbollah.
Waarom? Op die vraag is geen eenvoudig antwoord. Het sterk uitgedunde regeringsleger moest keuzes maken, en Homs en Aleppo waren van groter strategisch belang. Damascus had ook groen licht nodig van Rusland, dat sinds een jaar mede garant stond voor de zogeheten ‘de-escalatiezones’ waarvan Ghouta er een was. Dat groene licht lijkt er nu te zijn.
Syrië-expert Aron Lund schrijft dat in Ghouta, „ondanks jaren van beleg, meedogenloze beschietingen en een bij wijlen zeer strikte blokkade van voedsel en andere hulpmiddelen, er altijd informele banden zijn blijven bestaan over de frontlinie heen. Bevelhebbers aan beide kan- ten zijn met elkaar verbonden via een informele oorlogseconomie”.
Met andere woorden: aan het beleg van Ghouta werd aan beide kanten geld verdiend. Wat ook meespeelt: doordat de Ghouta al jaren geïsoleerd is, is het conflict hier veel lokaler dan elders. De gewapende groepen zijn veelal afkomstig uit Ghouta zelf: ze vechten voor hun eigen huizen en overleven.
„Groepen als Jaish al-Islam zijn slecht nieuws”, zegt Abdullah. „Het is niet dat het engeltjes zijn omdat ze tegen Assad vechten. Maar dat wil nog niet zeggen dat het in orde is dat het regime zomaar woonwijken en ziekenhuizen bombardeert.”