‘Heffing op Netflix en bioscoopkaart’
YouTube, Facebook en Netflix moeten een heffing betalen en er moeten quota komen voor Nederlandse producties op Netflix, stelt de Raad voor Cultuur.
Jan Benjamin
Het Nederlandse kabinet moet Netflix, YouTube, Facebook en andere ‘superplatforms’ dwingen te investeren in de audiovisuele sector in Nederland. Anders dreigt verschraling van programma’s met grote maatschappelijke waarde.
Net als in Duitsland en Frankrijk moet de regering een heffing instellen van enkele procenten op de omzet die de grote distributeurs halen in Nederland. En er moeten quota komen voor Nederlandse producties op Netflix en in bioscopen. Alle Nederlandse omroepen moeten verder samenwerken in één online-videodienst.
Dat stelt de Raad voor Cultuur in een alarmerend rapport over de audiovisuele sector in Nederland. Het advies Zicht op zoveel meer wordt donderdag aangeboden aan minister Slob (Media, CU). Die gebruikt het om zijn mediabeleid te formuleren. In het najaar komt hij met een reactie.
Eind 2016 vroeg toenmalig minister Bussemaker (OCW, PvdA) de Raad om een advies over de toekomst van de tv- en filmsector in Nederland. Die maakt fundamentele veranderingen door: de gemiddelde kijktijd daalt, vooral jongeren kijken liever een serie bij Netflix of een video op YouTube dan een programma op NPO 3.
De distributeurs winnen, de producenten verliezen. Bedrijven als Netflix, Google/YouTube, Ziggo en KPN zien hun inkomsten al jaren stijgen, terwijl de makers (omroepen, externe productiemaatschappijen, filmproducenten) minder verdienen. Volgens de Raad is de omzet van Netflix in Nederland met naar schatting 300 miljoen euro gelijk aan de omzet van de hele nationale bioscoopsector.
De overheid bezuinigt bovendien op de publieke omroep en adverteerders kiezen minder voor tv.
Audiovisuele sector in gevaar
„De groeiende aanwezigheid en invloed van grote buitenlandse partijen, met voornamelijk internationale content, brengen de levensvatbaarheid van de Nederlandse audiovisuele sector in gevaar”, stelt de Raad. Wie minder kijkers bereikt, is minder interessant voor adverteerders en heeft minder maatschappelijke impact.
De Raad schrijft dat de Nederlandse audiovisuele sector in een neerwaartse spiraal dreigt te belanden. „Bedrijven als Netflix en Amazon zijn commercieel ingesteld; je kunt niet van ze verwachten dat zij uit commerciële overwegingen cultureel waardevolle, maar weinig bekeken Nederlandstalige films of nieuws in de catalogus opnemen.” YouTube en De Raad pleit voor een heffing van 2 tot 5 procent op onder meer gelden voor een Netflix-abonnement, bioscoopkaartjes en advertentieopbrengsten op YouTube. Facebook zijn volgens de Raad geen kanalen voor objectieve nieuwsvoorziening, „getuige de discussies over trollen en fake news en de algoritmen die zorgen dat je ziet wat je wilt zien.” Buitenlandse platforms houden „te weinig rekening met de maatschappelijke ‘setting’ van Nederland”.
De Raad is niet de eerste die waarschuwt. In november zei John de Mol (Talpa): „Het kabinet kijkt passief toe hoe buitenlandse bedrijven de Nederlandse kaas van ons brood eten.” Eerder stelden NPO-baas Shula Rijxman en VPRO-directeur Lennart van der Meulen dat de grote internationale concerns de nationale media overvleugelen. Distributeurs als YouTube moeten volgens Van der Meulen „een veel groter deel van hun inkomsten investeren in de programma’s en de content waarmee ze hun geld verdienen.”
Minimumquota
Anders dan in Frankrijk, Spanje, Italië en Polen, kent Nederland geen minimumquota voor nationale tv-programma’s en films. De Raad vindt dat ook hier videodiensten, maar ook bioscopen, een percentage Nederlandse films, series, documentaires en animaties moeten bieden. In Frankrijk zijn zelfs afspraken hoeveel Franse producties Netflix toont op het openingsscherm.
De heffing die de Raad bepleit zou 2
Advies
tot 5 procent moeten zijn van de omzet in Nederland. „Analoog aan andere landen.” Die heffing moet onder meer gelden voor een Netflix-abonnement, bioscoopkaartjes, de maandelijkse contributie aan Ziggo of KPN, en advertentieopbrengsten op YouTube of Facebook. In enkele omliggende landen bestaat zo’n heffing al.
Die heffingen komen nadrukkelijk niet alleen ten goede aan de NPO. Ook commerciële omroepen, de filmsector, gamebouwers en makers van virtual reality moeten meedelen.
Geen versnippering
In het advies pleit de Raad ook voor meer samenwerking in de audiovisuele sector. Bijvoorbeeld op het gebied van video on demand, want de consument wil slechts voor een „beperkt aantal” diensten betalen, denkt de Raad. „Het aanbod raakt steeds meer versplinterd. Geen partij achter de dijken beschikt over de schaalgrootte, catalogus, gebruiksgemak en marketingkracht van de buitenlandse platforms.” NLziet, de nog weinig populaire videodienst van NPO, RTL en SBS samen, moet nieuw leven worden ingeblazen, vindt de Raad.
De publieke omroep moet bovendien zijn programma’s aanbieden op allerlei platforms. En niet alleen op NPO.nl. Omroepen als VPRO en Powned vragen al langer om ruimer beleid: zij willen hun producties meer uitventen op YouTube en sociale media.
Het is de vraag hoe haalbaar de plannen van de Raad zijn. De ervaring met zijn voorgaande grote media-advies, De tijd staat open (2014), leert dat er in Hilversum en Den Haag veel scherpe kantjes vanaf worden gevijld. Zo wilde de Raad dat de publieke omroepen meer productiehuizen zouden worden – programma’s maken die de NPO dan uitzendt – maar de verenigingen wisten een groot deel van hun macht te behouden over budgetten en uitzendschema’s.
En wat zal Netflix doen? Berekent Netflix de heffing simpelweg door aan Nederlandse kijkers, dan is het de vraag of zij meer abonnementsgeld willen betalen voor producties van eigen bodem. In het advies schrijft de Raad zelf al dat Nederlanders – in tegenstelling tot Fransen of Duitsers – heel graag kijken naar internationale tv-programma’s en films.