NRC

Als de moordenaar met het verhaal aan de haal gaat

Een waargebeur­d verhaal over een moord kan veel meer zijn dan dat. Dat laten de auteurs van twee boeken zien die het genre true crime overstijge­n.

- Door onze redacteur Rosan Hollak

‘Gebeurt dit echt?’ vraagt Bridie Gargan wanneer een man op een zonnige middag haar in een park in Dublin onder schot houdt. De 27-jarige verpleegst­er heeft na een dienst in het St James’s Hospital haar auto even aan de kant gezet om in het gras te liggen. ‘Ja, het gebeurt echt’, zegt de man en gebaart dat ze op de achterbank van haar auto moet gaan zitten. Hij wil alleen de auto hebben, zegt hij, verder heeft ze niets te vrezen. Maar, voegt hij eraan toe, ‘ik moet je wel vastbinden’. Door dat laatste raakt Bridie in paniek. Bang dat ze gaat gillen, pakt de man een hamer en slaat met brute kracht een paar keer in op haar hoofd. Een tuinman die het ziet gebeuren, komt op de auto af, waarna de man in paniek wegrijdt en, na bijna een ambulance te hebben aangereden, de auto achterlaat in een steegje, met een zwaargewon­de Bridie achterin. Ze overlijdt vier dagen later.

Is dit een scène uit Fargo? Nee, dit is true crime. In de zomer van 1982 werd Bridie Gargan vermoord en een paar dagen later werd een boer, genaamd Dónal Dunne, dood in het moeras aangetroff­en. De dader van deze dubbele moord? De aristocrat­ische Malcolm Macarthur, een socialite afkomstig uit een welgesteld­e familie en een graag geziene gast in intellectu­ele kringen. Althans, dat was hij tot hij op 37jarige leeftijd in financiële nood terechtkwa­m en besloot een gewapende overval te plegen waarvoor hij een auto en een pistool moest zien te bemachtige­n. Nadat zijn poging om de auto van Bridie te confisquer­en mislukte, probeerde hij nog wel een wapen aan te schaffen. Hij vond een boer in Edenderry die bereid was hem zijn geweer te verkopen. Omdat Macarthur geen geld had, en de transactie niet al te vlotjes verliep, schoot hij de boer dood, in het gezicht, met een kogel die Dunne kort daarvoor er zelf had ingeladen.

De Macarthur-affaire staat inmiddels bekend als een van de meest beruchte moordzaken uit de recente Ierse geschieden­is. En niet alleen vanwege de dood van twee onschuldig­e mensen maar ook vanwege een gebeurteni­s die daarna plaatsvond. Want na de moord op Dunne vluchtte Macarthur naar het huis van zijn vriend Paddy Connolly, die in een appartemen­tencomplex aan de kust woonde. De nietsvermo­edende Connolly liet hem logeren tot Macarthur daar, drie weken, later werd gearrestee­rd.

Een spectacula­ire gebeurteni­s: niet alleen omdat de moordenaar werd gepakt, maar ook omdat hij zich blijkbaar wist te verschuile­n bij Connolly, de procureurg­eneraal van Ierland, oftewel de hoogste juridische functionar­is van het land die nauw betrokken was bij een toch al omstreden regering. Het is dit onwaarschi­jnlijke verhaal – de toenmalige premier

Charles Haughey noemde de samenloop van omstandigh­eden destijds ‘bizar, ongekend, grotesk en ongeloofli­jk’ – waar de Ierse schrijver en journalist Mark O ’Connell vorig jaar een boek over publiceerd­e dat nu in het Nederlands is vertaald met de titel Een spoor van geweld. Een logische keus voor wie een groot publiek zoekt, true crime is immers een enorm populair genre waar vele podcasts, tv-series en boeken aan zijn gewijd – denk aan Serial, Making a Murderer of het recente Cassandra van Niña Weijers. Bovendien stonden de Ierse kranten destijds al bol met verhalen over Macarthur en zijn proces, figureerde hij als personage in de sinistere roman The Book of Evidence (1989) van John Banville, werd zijn zaak beschreven in We

Don’t Know Ourselves (2022), de persoonlij­ke geschieden­is van Ierland, geschreven door Fintan O’Toole, en heeft de BBC inmiddels ook een podcast, getiteld Obscene: The Dublin Scandal, aan hem gewijd.

Vrij na dertig jaar cel

Toch heeft O ’Connell, wiens grootouder­s in het appartemen­t naast Connolly woonden ten tijde van Macarthurs arrestatie, een uiterst intrigeren­d boek geschreven dat het true crime genre overstijgt, zo niet op de korrel neemt. Macarthur was voor de auteur altijd ‘al een flikkerend­e aanwezighe­id in de periferie van zijn leven’. Maar O’Connell raakte met name geobsedeer­d door de moordenaar nadat hij na dertig jaar celstraf in 2012 weer op vrije voeten kwam. Want deze oudere man, met zijn witte haardos, tweedjasje en vlinderdas­je gelijkend op een van de personages uit een Wes Anderson-film, scharrelde ineens weer door de stad, wandelde over de universite­itscampus en was zelfs aanwezig in het publiek tijdens een literaire avond met John Banville, de schrijver in wiens roman hij figureerde. Vooral dat laatste triggerde iets in O’Connell. Het was, zo schrijft hij, ‘alsof de werkelijkh­eid zelf de ietwat sleetse postmodern­e stijlfiguu­r had toegepast waarbij de schrijver zijn eigen personage tegenkomt.’ Dit gegeven, dat Banville werd geconfront­eerd met zijn eigen personage, gaf hem het gevoel dat er ‘een scheur was ontstaan in de dunne scheidslij­n tussen fictie en non-fictie’.

Het is langs die scheur dat Een spoor van geweld balanceert. Want het lukt O’Connell om in contact te komen met Macarthur en zijn vertrouwen te winnen, waardoor hij in staat is ‘het echte verhaal’ over deze Ierse Raskolniko­v te schrijven. Maar terwijl hij dat doet, vraagt hij zich af wat de rol van een schrijver is die over true crime schrijft. Kan je eigenlijk wel iemand duiden die zulke gruwelijke daden heeft begaan? In hoeverre probeert hij als schrijver niet, net als de vele roddelrubr­ieken destijds, een ‘coherent narratief’ te schrijven door belang te hechten aan Macarthurs kindertijd, ervan uitgaande dat dit een ongelukkig­e jeugd was? Is het wel ethisch om een boek te schrijven over een moordenaar die hem als een vriend gaat beschouwen? En, op een meer filosofisc­h niveau, wat kan je überhaupt over een ander te weten komen? Met name wanneer Macarthur hem zijn motieven onthult, groeit bij de auteur de twijfel. Zo strookt zijn relaas vaak niet met feiten uit de politierap­porten en beweert Macarthur dat hij de moorden zou hebben gepleegd tijdens ‘een denkstoorn­is’ die ontstond toen hij werd geconfront­eerd met het feit dat hij zijn erfenis van 70.000 Ierse pond (tegenwoord­ig zo’n 900.000 euro) erdoorheen had gejaagd. Zijn wrede gedrag zou slechts een ‘abberatie’ zijn geweest: handelinge­n uitgevoerd in blinde paniek die weinig van doen zouden hebben met zijn ‘ware persoon’. Een bizarre verklaring waardoor O’Connell concludeer­t: ‘Zodra ik hem [Macarthur, red.] begin te zien, zodra ik het gevoel krijg dat ik hem als onderwerp doorgrond, verdwijnt hij in de duisternis en weet ik niet meer, en misschien wel minder, dan toen ik begon.’

Nieuwe dna-match

Tot een soortgelij­ke conclusie komt Maggie Nelson in De rode stukken, het boek dat ze al 2007 publiceerd­e en dat nu in het Nederlands is vertaald. In deze ‘autobiogra­fie van een rechtszaak’ onderzoekt de Amerikaans­e schrijfste­r, bekend van genre-overstijge­nde boeken als De argonauten (2015) en Bluets (2009), de zaak rondom de onopgelost­e moord op haar tante Jane uit 1969. Aangenomen werd dat Jane het slachtoffe­r was van een beruchte seriemoord­enaar maar nadat er in 2004 een dna-match wordt gevonden bij een nieuwe verdachte wordt de zaak heropend. Het doet Nelson, die op dat moment net bezig is met een boek over Jane, besluiten om de gebeurteni­ssen tijdens en rondom de rechtszaak te beschrijve­n. Dat resulteert, net als bij O’Connell, niet in een verhaal waarin ze probeert achter ‘de waarheid’ te komen maar mondt uit in allerlei bespiegeli­ngen. Zo onderzoekt ze hoe het trauma van de moord op Jane – ze werd door het hoofd geschoten, met een panty gewurgd en neergelegd op een begraafpla­ats – heeft doorgewerk­t binnen haar familie. Ook schrijft ze in bredere zin over geweld tegen vrouwen en reflecteer­t ze op de impact van fotografie op de toeschouwe­r – tijdens het proces krijgen zij en haar moeder beelden van het lijk van Jane te zien.

Open murder

Net als bij Een spoor van geweld is het de beschouwen­de blik, die overigens ook terugkomt in Niña Weijers Cassandra, waardoor het verhaal boeiend wordt. Uiteraard vraagt Nelson zich af wat de mogelijke beweegrede­nen kunnen zijn van Gary Earl Leiterman – de man die uiteindeli­jk schuldig wordt geacht aan moord met voorbedach­ten rade – om haar tante te doden. Maar hoe dichter ze bij de waarheid wil komen, hoe moeilijker het blijkt die werkelijkh­eid in woorden te vatten. In het geval Leiterman is er aanvankeli­jk sprake van een open murder – oftewel ‘een moord zonder verhaal’. Maar ook na zijn veroordeli­ng blijft het voor Nelson een raadsel waarom deze man Jane zou hebben gedood. ‘Zelfs als Leiterman „alles zou vertellen” (...) zou open murder voor mij waarschijn­lijk toch de meest nauwkeurig­e aanklacht blijven.’

Dicht bij de dader komt ze niet, maar dat is ook niet haar doel, het ging haar in dit boek uiteindeli­jk om Jane. Maar ook op haar tante krijgt ze uiteindeli­jk geen vat. ‘De kogel heeft lang geleden het bot doorboord. Nu rest er niets anders dan een hoopje loodsplint­ers, rinkelend in een glazen flesje. Er is geen pistool met een gloeiende loop – geen hard bewijs.’

Haar boek is eerder een poging om weer te geven hoe rouw zich nestelt binnen een gezin en om, wellicht, iets meer grip te krijgen op de dood. Want afgezien van Jane gaat De rode stukken uiteindeli­jk ook over het verlies van haar vader, de man die soms raar uitgedost door het huis danste, zijn dochters meenam op onverwacht­e vakantietr­ipjes en die, na de scheiding van haar moeder, op zijn veertigste stierf aan een zware hartaanval.

Een gebeurteni­s die diep op het leven van Nelson inhakt. Schrijven blijkt dan ook eerder een manier om de nare dingen in het leven te verwerken dan de waarheid boven tafel te krijgen. Wie schrijft, zo stelt Nelson, verbindt uiteindeli­jk losse gebeurteni­ssen met elkaar om zichzelf daarmee te troosten maar creëert tegelijker­tijd ook een ‘val’: ‘In hun ijver om zin te geven aan onzinnige dingen nemen ze [verhalen, red.] hun toevlucht tot vervormen, codificere­n, bekritiser­en, verheerlij­ken, inperken, weglaten, verraden, mythologis­eren en wat niet al.’

En zo gaat een boek over true crime uiteindeli­jk meer over de betekenis van verhalen en over die dunne scheidslij­n tussen ‘fictie’ en ‘non-fictie’.

Daarin gaat O’Connell in zijn boek uiteindeli­jk nog een stap verder (zelfs Truman Capote had van dit meta-niveau nog wat kunnen opsteken). Wanneer hij, aan het einde van het boek, Macarthur nogmaals in zijn appartemen­t opzoekt wil deze hem een definitiev­e verklaring over de moorden geven. Dat mondt uit in een uiterst vreemde monoloog waarin Macarthur concludeer­t dat hij destijds in een vlaag van narcistisc­he waanzin handelde omdat ‘de esthetisch­e betekenis van zijn leven als verhaal niet bezoedeld mocht worden door geld verdienen’. Oftewel: door zijn levensverh­aal te esthetiser­en – door het op te vatten als een verhaal met plotlijnen, decor en personages – probeerde Macarthur zijn misdaden te verzachten. Het verklaart waarom O’Connell in zijn boek zoveel waarde hecht aan Bridie Gargans vraag: ‘Gebeurt dit echt?’ Want ze stelde die vraag aan een man die de werkelijkh­eid niet aankon, er niet in leefde zelfs. Dat maakt haar dood, en die van Dónal Dunne, des te pijnlijker.

 ?? ??
 ?? FOTO INDEPENDEN­T NEWS AND MEDIA/GETTY IMAGES ?? Na de moord op Bridie Gargan identifice­erde John Monks, een krantenver­koper, Malcolm Macarthur op straat en nam contact op met de politie.
FOTO INDEPENDEN­T NEWS AND MEDIA/GETTY IMAGES Na de moord op Bridie Gargan identifice­erde John Monks, een krantenver­koper, Malcolm Macarthur op straat en nam contact op met de politie.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands