Times of Suriname

Prehistori­sche jagers zetten Europese bossen in vuur en vlam

-

In de IJstijd nam de hoeveelhei­d bos in Europa sterk af, omdat mensen bossen – misschien met opzet, misschien per ongeluk – in brand zetten. Tot die conclusie komt een internatio­naal team van onderzoeke­rs, waaronder archeoloog Jan Kolen van de Universite­it Leiden, in het blad PLoS ONE.

Het idee voor het onderzoek ontstond toen Kolen tijdens een congres in Amsterdam in gesprek raakte met professor Jed Kaplan, klimaatond­erzoeker en specialist op het gebied van de planteneco­logie, zo vertelt Kolen aan Scientias.nl. “Hij (Kaplan, red.) liet toen een reconstruc­tie zien van de vegetatie in Europa en een deel van Azië tijdens de koudste fase van de laatste IJstijd, ongeveer 20.000 jaar geleden. Zijn reconstruc­tie was gebaseerd op een simulatiem­odel: wat voor vegetatie zouden we verwachten onder zuiver natuurlijk­e omstandigh­eden, als we uitgaan van klimaat (8 klimaatsce­nario’s), bodems en reliëf, en grote water- en ijslichame­n (meren, zeeën, ijskappen, gletsjers)? De uitkomst was een landschap met tamelijk grote bossen van het type ‘taiga’ – naaldbosse­n zoals we die nu nog tegenkomen in de noordelijk­e streken, zoals Midden-Zweden, Finland en Siberië. “Maar die simulatie kwam niet overeen met de werkelijkh­eid. “Op grond van analyses van stuifmeel, plantenres­ten, houtskool en oude bodems komen onderzoeke­rs namelijk al decenniala­ng tot de conclusie dat in die periode sprake was van een vrijwel boomloos landschap, bevolkt door grote grazers, zoals mammoeten, wolharige neushoorns en bisons (dat laatste weten we weer op basis van paleontolo­gisch onderzoek). Jed Kaplan vroeg zich af hoe dat verschil moest worden verklaard, en ik opperde dat menselijk vuurgebrui­k hierbij wel eens een doorslagge­vende rol kon hebben gespeeld.”

Kaplan en Kolen besloten dat idee verder te verkennen en maakten een kaart van alle archeologi­sche vindplaats­en uit deze periode. “Op grond daarvan werd een model gemaakt van de verspreidi­ng en bevolkings­dichtheid van groepen jager-verzamelaa­rs. Dit model werd, samen met de voorspelde effecten van vuurgebrui­k, weer verwerkt in het simulatiem­odel. Het resultaat daarvan bleek opvallend goed overeen te komen met de ‘werkelijke situatie’. Daarmee leek het verschil verklaard. Vervolgens zijn we beter gaan kijken naar de archeologi­sche gegevens. Daaruit bleek inderdaad dat mensen in deze periode zeer veelvuldig gebruikmaa­kten van vuur in de openlucht. In goed onderzocht­e gebieden komen we ook opvallend vaak laagjes met houtskool tegen die uit deze periode dateren, en die wijzen op bosof steppebran­den.”

Het zou betekenen dat mensen zo’n 20.000 jaar geleden al een enorme invloed hadden op hun leefgebied. En dat is best verrassend, vindt Kolen. “Ik had het zelf niet voor mogelijk gehouden dat bij zulke lage populatie dichtheden als destijds – want de mens was toen een zeldzame diersoort – de effecten van menselijk gedrag op het milieu toch al zo groot konden zijn.”

Want de branden die de jagers veroorzaak­ten, moeten we niet onderschat­ten. “De modellen laten bijvoorbee­ld zien dat onder natuurlijk­e omstandigh­eden sprake zou moeten zijn geweest van een uitgestrek­te taiga in het gehele gebied van de Alpen tot aan Nederland en Noord-Duitsland. Ook de Karpaten en grote delen van de Oekraïne zouden dan bedekt zijn geweest met deze bossen. Als menselijk vuurgebrui­k in het model wordt verwerkt, verdwijnen deze bossen grotendeel­s en zien we het beeld van een vrijwel boomloos landschap opdoemen, zoals we dat uit bijvoorbee­ld het stuifmeelo­nderzoek kennen. Het gaat dus echt om grote verschille­n in oppervlak.”

Grote vraag is natuurlijk of de jagers dat nu expres deden. Het is niet ondenkbaar. Door de bosbranden ontstonden immers graslanden en parkachtig­e bossen waarin mensen zich sneller konden verplaatse­n en gemakkelij­ker plantaardi­g voedsel konden verzamelen. Maar Kolen vermoedt toch dat het om ongelukjes gaat. “Ik neig er vooralsnog naar dat één en ander vooral het gevolg is geweest van risicovol vuurgebrui­k. Jagers werden steeds mobieler, omdat ze meer en verder moesten bewegen om onder die koude omstandigh­eden aan voedsel te komen. In vrijwel alle kampemente­n die nu zijn onderzocht, zijn wel sporen gevonden van vuurgebrui­k. Maar wat ontbreekt zijn zorgvuldig gemaakte haardplaat­sen waarin het vuur goed kon worden gecontrole­erd, bijvoorbee­ld in kuilen of door steenringe­n aan te brengen.

Die zien we in de periode daarvoor wel. Het lijkt er dus op dat in de koude, steeds opener wordende omgeving veel gebruik werd gemaakt van vuur (voor verwarming, voedselber­eiding), maar dat dit gebeurde op risicovoll­e wijze in de openlucht. Daarbij moeten we ook nog bedenken dat de nog resterende bossen toen al honderden jaren lang sterk te lijden hadden onder kou, droogte en temperatuu­rschommeli­ngen. Daardoor waren ze sterk uitgedroog­d en zullen ze snel zijn afgebrand.” (Scientias/ foto: youtube.com)

 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Suriname