OM niet-ontvankelijk verklaard
PARAMARIBO - Het Hof van Justitie heeft het Openbaar Ministerie (OM) gisteren niet-ontvankelijk verklaard in het beroep dat het had aangetekend tegen de beschikking van de krijgsraad in het 8 Decemberstrafproces. President van de raadkamer van het hof, Dinesh Sewratan, heeft de zaak terugverwezen naar de krijgsraad.
In eerste instantie ging de krijgsraad voorbij aan dit bevel dat gebaseerd is op artikel 148 van de Grondwet, omdat het niet tegen haar was gericht. Het OM was het niet eens met deze beslissing van de krijgsraad en tekende beroep aan. Door het verklaren van de niet-ontvankelijkheid van het OM door het hof is de beëindiging van het proces volledig gestrand en staat de zaak bij de krijgsraad wederom voor het houden van requisitoir door de auditeur-militair.
Middels een resolutie was aan het OM het bevel gegeven om het proces te beëindigen. Sewratan overwoog dat procureur-generaal (pg) Roy Bajnath Panday op een uitdrukkelijke vraag van de raadkamer op basis van welk artikel krachtens het Wetboek van Strafvordering (WvSv) het verzoek is gedaan en op welk artikel zo een vordering berust. De pg heeft aangegeven dat er geen specifiek artikel is opgenomen, maar binnen het systeem van de wet het kan gebeuren, dat in de loop van het proces omstandigheden het OM aanleiding kunnen geven een dergelijke vordering te doen. Het hof heeft daarbij gekeken naar artikel 375 en 376 van WvSv. Sewratan citeerde dat in artikel 375 is opgenomen dat ‘tegen beschikkingen hoger beroep niet open staat en tegen beslissingen of handelingen is een bezwaarschrift niet toegelaten, dan in gevallen in het wetboek bepaalt. Hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beschikking in haar geheel, een bezwaarschrift kan slechts worden ingediend tegen de beslissing of handeling in haar geheel.’ In artikel 376 staat dat voor zover niet bijzondere bepalingen het recht van beroep van het OM regelen, kan dit van alle beschikkingen van de rechtercommissaris (rc) of de kantonrechter, waarbij krachtens het WvSv genomen vordering niet is toegewezen, bij het hof binnen drie dagen in hoger beroep komen. Het hof beslist dan zo spoedig mogelijk.’ Sewratan motiveert dat gelet op de bewoordingen van de wetsbepalingen het evident is dat er sprake moet zijn van een specifiek in de wet genoemd geval, waarbij een beschikking moet zijn gegeven of sprake is van een beschikking van de rc en kantonrechter krachtens het WvSv. Hij merkt op dat er geen sprake is van een specifiek artikel dat door het OM is opgegeven. Er is daarom niet voldaan aan de voorwaarden opgenomen in het WvSv. Bovendien voorziet het wetboek naar oordeel van het hof niet erin dat gedurende de behandeling van een strafproces dat kan worden beëindigd.
Verder sloeg Sewratan acht op het legaliteitsbeginsel, namelijk artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering dat strafvordering alleen plaats heeft op de wijze bij wet voorzien en artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Hij haalde aan dat tegen de beschikking van de krijgsraad geen rechtsmiddel openstaat en dient het OM te wachten tot de einduitspraak.
WJ