Albino Luciani wordt Paus Johannes Paulus I
Paus Johannes Paulus I, geboren als Albino Luciani (Forno di Canale, 17 oktober 1912–Vaticaanstad, 28 september 1978), was paus van de rooms-katholieke kerk van 26 augustus 1978 tot aan zijn dood op 28 september. Zijn pontificaat duurde 33 dagen. Johannes Paulus I was de opvolger van Paulus VI en werd al snel bekend als “de lachende paus”. Voorafgaand aan zijn pontificaat was hij patriarch van Venetië. Hij was de eerste paus met een dubbele naam, en hij was de enige die het achtervoegsel I aan zijn naam toevoegde. Zijn optreden tijdens zijn korte pontificaat werd gekenmerkt door ruime aandacht voor catechese. Hij ging door voor een bescheiden man.
Als eerste paus zag Johannes Paulus I af van een kroning en bediende hij zich behalve in teksten die voorbereid waren door de Curie, niet van het majesteitelijk meervoud. Na zijn plotselinge dood waren er speculaties over het al dan niet natuurlijke karakter daarvan. Albino Luciani werd geboren als oudste zoon van Giovanni Luciani en Bartolomea Tancon. Bij de geboorte bestond grote bezorgdheid over zijn gezondheid. Om die reden werd hij vlak na zijn geboorte door de vroedvrouw gedoopt, waarbij hij de naam Albino kreeg, de naam van een vriend van zijn vader die in Duitsland door een ongeluk om het leven was gekomen. Twee dagen na zijn geboorte werd de doop bevestigd door de pastoor in de plaatselijke parochiekerk. Albino zou zijn hele leven een zwakke gezondheid kennen en periodes doormaken van zware pijnen.
Luciani’s vader was metselaar van beroep en werkte voornamelijk bij projecten in Duitsland en Zwitserland. Hij huwde tweemaal. Zijn echtgenote uit het eerste huwelijk, waaruit twee doofstomme dochters waren geboren, overleed vroegtijdig. Bij werkzaamheden in Venetië kwam hij in contact met Bartolomea Tancon, die Bortola genoemd werd. Bartolomea, van wie aanvankelijk aangenomen werd dat zij kloosterlinge zou worden, stemde uiteindelijk toe in een huwelijk met de socialistische en antiklerikale Giovanni, onder voorwaarde dat haar kinderen een rooms-katholieke opvoeding zouden krijgen. Uit het huwelijk werden naast Albino nog twee zonen geboren, Frederico en Edoardo, en een dochter, Antonina, die in juni 2009 als laatste van de Luciani-kinderen overleed. Albino groeide op in het Noord-Italiaanse Forno di Canale, een dorp in de Dolomieten waar grote armoede heerste. De leefomstandigheden van de familie Luciani waren moeilijk, doordat het gebied zwaar gebukt ging onder de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog. Omdat zijn vader vaak in het buitenland verbleef voor zijn werk, werd Albino door zijn moeder ingeschakeld bij het zoeken naar voedsel. Volgens Albino’s jongere broer Edoardo hebben hij en zijn broers en zusters toch een gelukkige jeugd gekend. Aan het dorpsplein stond de aan Johannes de Doper gewijde parochiekerk, die Albino in zijn jeugd vaak met zijn moeder bezocht. Albino zou verklaren dat hij bij binnenkomst van de kerk en bij het horen van de orgelmuziek de armoede vergat en dat de muziek hem leek te begroeten alsof hij een prins was. Later zou dit plein naar hem, de meest illustere zoon van het dorp, vernoemd worden en de naam Piazza Papa Luciani dragen.
Toen Albino tien jaar oud was, woonde hij een retraite bij van een kapucijner of minderbroeder. Hiervan raakte hij zo onder de indruk, dat hij aangaf priester te willen worden, een voornemen dat gesteund werd door zijn moeder en de plaatselijke pastoor, Fillipi Carlo. Om naar het kleinseminarie te mogen had Albino echter de toestemming van zijn vader nodig. Hierop schreef hij een brief aan zijn vader, die op dat moment werkzaam was in Duitsland, waarin hij diens goedkeuring vroeg. Ondanks zijn antiklerikale houding stemde zijn vader in en sprak de hoop uit “dat je, als je eenmaal priester bent, de kant van de armen en arbeiders zult kiezen. Jezus koos ook hun kant.” (Bron: History.com)