Werelddag voor de Filosofie
Op 15 november wordt de Werelddag voor de Filosofie of ‘World Philosophy Day’ gevierd. De dag is opgericht door de Unesco om ‘te reflecteren op het reflecteren’. Unesco onderstreept de blijvende waarde van de filosofie voor de ontwikkeling van het menselijk denken, voor elke cultuur en voor elk individu. Filosofie of wijsbegeerte is de oudste theoretische discipline die het verlangen en het streven uitdrukt naar kennis en wijsheid. Zij kwam voor het eerst echt op in de 6de eeuw vóór Christus. Een beoefenaar van de filosofie wordt een filosoof of wijsgeer genoemd. In het dagelijkse spraakgebruik wordt de term filosofie gebruikt om elke vorm van wijsheid of levensbeschouwing aan te duiden of iemands uitgangspunten. Dit verschilt van het begrip filosofie in een academische context, zoals deze in dit artikel gehanteerd wordt. Voor sommigen is de definitie van filosofie eenduidig, terwijl deze voor anderen zelf weer een metafilosofisch probleem vormt. Een mogelijke omschrijving is dat het de studie is van de betekenis en geldigheid van ons denken en onze overtuigingen omtrent de meest algemene en universele aspecten van het bestaan. Deze studie wordt niet in het bijzonder uitgevoerd met behulp van ‘experimenten of zorgvuldige waarneming’. Dit is de reden waarom filosofie ‘geen empirische maar een normatieve wetenschap’ is.
Men baseert zich op redeneringen en gedachte-experimenten, door zorgvuldig de filosofische problemen te formuleren en door te zoeken naar oplossingen en argumenten die deze oplossingen ondersteunen, in plaats van empirische experimenten uit te voeren. Er kan dus ook nooit sprake zijn van een empirisch bewijs voor een bepaalde filosofische visie of theorie. Het is zelfs zinloos te vragen naar dergelijke bewijzen van bijvoorbeeld Plato’s ideeënleer. Sommige empirische wetenschappers zijn hierdoor geneigd te concluderen dat filosofie geen wetenschap is. Daar kan tegenover worden gesteld dat iedere wetenschap wel enkele a-priorische principes vooronderstelt. Het domein van filosofie bestond van oudsher uit ‘alle intellectuele inspanningen’. Het heeft sinds lang de betekenis van de studie van abstracte, nietexperimentele intellectuele inspanning. ‘Filosofie’ blijft dus een notoir lastig te definieren begrip en de vraag ‘wat is filosofie?’ is op zich een complexe filosofische vraag. Sommige filosofen houden zich met zeer specifieke technische kwesties bezig, terwijl anderen zich juist zeer breedvoerig concentreren op de interrelatie tussen zaken als religie, wetenschap en kunst.
De filosofie houdt zich dus bezig met dezelfde objecten als heel veel andere wetenschappelijke disciplines, maar onderscheidt zich tegelijkertijd van deze disciplines doordat zij haar eigen benadering hanteert, waarin het geheel van het ‘zijn’ en het zoeken naar een allesomvattende samenhang centraal staan. Het denken wordt in de filosofie als het eigenlijke middel gehanteerd, in tegenstelling tot wat bij religie en kunst het geval is; hierbij wordt in de eerste plaats een beroep gedaan op gevoel en geloof. Anderzijds is het juist zo dat de filosofie met name in de Oudheid en Middeleeuwen - vaak zeer nauw verweven was met andere wetenschappen die als het ware in de filosofie besloten lagen, en met kunst en religie. Met name in de westerse geschiedenis is hier sinds de Renaissance verandering in gekomen.
Zowel Plato als - veel later Hegel waren van mening dat de filosofie ‘een geheel eigen methodologie’ had, die ze allebei ‘dialectiek’ noemden, hoewel ze van mening verschillen over de inhoud ervan. Henri Bergson zag intuïtie als de voornaamste filosofische methode. Volgens Ludwig Wittgenstein was dit het ‘blootleggen’ van ‘nonsens’ en volgens Moritz Schlick verheldering, terwijl Edmund Husserl de basis van de filosofie in de fenomenologie zocht en deze basis volgens David Hume in empirisch onderzoek en volgens Spinoza in de geometrie lag. In de 19de eeuw stelden onder andere Rudolf Hermann Lotze en James Ward net als Plato dat de filosofie zich hoofdzakelijk met betekenis, waarden en doelen bezighield, niet met pure wetenschap en feiten als zodanig. William James definieerde de filosofie als ‘een collectieve benaming voor vragen die niet naar tevredenheid van alle vragers zijn beantwoord’. Hij suggereerde daarmee dat de filosofie eigenlijk geen aparte discipline vormde, maar volledig kon worden gedesintegreerd om op te gaan in andere wetenschappen. Aristoteles beweert in zijn Metafysica echter het tegengestelde; hij onderscheidt een aparte wetenschap die ‘het Zijn als het Zijn onderzoekt’. Hegel en Benedetto Croce stellen de filosofie op één lijn met de cultuurwetenschappen, terwijl Karl Popper vooral veel raakvlakken met de kosmologie ziet. Rudolf Carnap meent dat het werkgebied van de filosofie in feite beperkt is tot het beschrijven van taal, en deze opvatting heerste in de twintigste eeuw ook in het Verenigd Koninkrijk.
(Bron: Beleven)