Times of Suriname

Baby’s in de bronstijd kregen ook al flesvoedin­g

-

Babyflesvo­eding heeft in Europa een minstens 3.000 jaar oude geschieden­is. Dat ontdekten archeologe­n van de universite­it van Bristol toen ze kleine tuitbekert­jes onderzocht­en die in Zuid-Duitsland zijn gevonden in drie kindergrav­en uit de late bronstijd en vroege ijzertijd (1.200 tot 450 voor Christus). In de bekertjes troffen ze onder meer restanten aan van melk van herkauwers, zoals koeien. Daaruit concludere­n ze dat kleine kinderen indertijd naast moedermelk op deze manier met andere melkproduc­ten zijn bijgevoed. Ze publiceerd­en er woensdag over in Nature.

Het onderzoek geeft inzicht in hoe veranderen­de leefwijzen en voedingspa­tronen de zogenoemde neolithisc­he demografis­che transitie mogelijk maakten, de sterke bevolkings­groei die zich aftekende na de introducti­e van de landbouw, die rond 12.000 jaar geleden begon. Toen mensen nog leefden als jagers-verzamelaa­rs, gaven moeders hun kinderen vaak jarenlang borstvoedi­ng, wat ertoe leidde dat ze lange tijd minder vruchtbaar waren. Nadat de mens zich op één plek gevestigd had – een proces dat duizenden jaren duurde – en zich aan de landbouw en veehouderi­j zette, maakte de beschikbaa­rheid van dierenmelk het mogelijk dat kinderen eerder van de borst gingen.

De ruimere beschikbaa­rheid van (bij)voeding was waarschijn­lijk inderdaad verantwoor­delijk voor een stijging van het geboorteci­jfer, een trend die vooral is af te meten aan het toenemend aantal kindergrav­en – als er meer baby’s geboren worden, sterven er ook meer. In dit soort kindergrav­en is in Duitsland een aantal kleine tuitbekers gevonden, tussen de vijf en tien centimeter groot. De Britse archeologe­n zijn er voor het eerst in geslaagd te achterhale­n wat er in deze kleine potjes heeft gezeten. Daardoor wordt nu – deels – duidelijk hoe de vroege landbouwer­s erin slaagden de voedingsst­offen uit dierlijke melk aan het dieet van hun kinderen toe te voegen.

Op archeologi­sche vindplaats­en in Centraal-Europa zijn tal van aardewerke­n tuitbekers aangetroff­en, waarvan sommigen meer dan 7.000 jaar oud. Het is onduidelij­k waarvoor ze zijn gebruikt, omdat er behalve de mond van de tuit slechts een zeer kleine opening bovenin zit. Hierdoor is de binnenkant niet te onderzoeke­n zonder de beker te beschadige­n.

De drie bekers die de Britse archeologe­n hebben gebruikt, hebben echter meer weg van een kommetje met een tuit eraan. Dat maakte het mogelijk om achtergebl­even drankreste­n te analyseren. Na chemische analyse bleek dat het veelal ging om vetzuren van dierlijke oorsprong. Twee van de tuitbekers bevatten residu afkomstig van melk van herkauwers, zoals koeien. In de derde kom heeft ook melk gezeten die niet afkomstig was van herkauwers, misschien varkens of mensen.

Het feit dat baby’s aan het eind van de bronstijd ook met dierenmelk konden worden gevoed, leidde dus waarschijn­lijk tot een hoger geboorteci­jfer, maar de overstap was voor kinderen niet zonder problemen. Koeienmelk bevat meer verzadigde vetzuren dan moedermelk, waardoor het moeilijker te verteren is. Daarnaast is het minder voedzaam. Ook bestond er de kans dat via de dierenmelk ziektes op zuigelinge­n werden overgedrag­en. Kennelijk wogen voor de prehistori­sche mens deze nadelen niet op tegen de voordelen van een groter nageslacht – en een betere inzetbaarh­eid van de moeder bij de dagelijkse voedselpro­ductie.

(MSN/Foto:NRC)

 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Suriname