We hebben onszelf drooggelegd
Shifting baselines. In zijn lessen aan de Antwerpse universiteit heeft bioloog Patrick Meire het erover. Hoe onze norm verschuift met de veranderde realiteit. Hoe we vergeten wat vroeger zo gewoon was. Of omgekeerd. Hoe uitzondering sneller dan verwacht regel wordt. Hij vindt het belangrijk het geheugen van het landschap te voeden. Om te weten wat verloren ging. Maar ook om te beseffen wat te redden valt. We staan op de recent gebouwde uitkijkpost over het natuurgebied de Stadwallen in Damme. Voor ons strekt zich de polder uit. Hij is kurkdroog. Meire klopt met zijn vuist op het hout van de reling. ‘Zo hard is de aarde nu. Voor de steltlopers en waadvogels die je hier normaal ziet, is het alsof ze met hun lange, spitse snavels op vol hout kloppen. Ze geraken er niet door.’
Het brengt ons bij de shifting baselines. Meire groeide op in Damme. Hij herinnert zich nog hoe het water in de winter het land innam, hoe het wekenlang bevroren was en hoe ze schaatsten over die ijskorst op de aarde.
Hij vouwt een kaart open en toont een reliëf dat met het blote oog nauwelijks waarneembaar is. Wat blauw kleurt, zijn dalen in een schijnbaar vlak landschap. Geel zijn hoger gelegen gebieden. Kreekruggen, noemt men ze. ‘Dit waren altijd al zeer natte gebieden’, legt Meire uit. ‘Het grasland was zompig. Er graasden schapen of runderen. Op de ruggen deed men aan akkerbouw. Nu is dat ondenkbaar. Dat verschil zien we niet. Hoe het was en hoe het nu is. We zien overal maïs in de polders en denken dat het zo hoort. Dat is het principe van de shifting baseline.’
Onderzoekers van INBO en de onderzoekersgroep Ecosystem management die Patrick Meire aanstuurt, vergeleken systematisch kaarten van nu en van net na de Tweede Wereldoorlog. Ze stelden vast dat op die 75 jaar Vlaanderen 75 procent van zijn natte natuur verloor. Van 244.000 hectaren in 1950 kromp het tot 68.000 nu. Een van de natste gebieden van Europa legde zichzelf systematisch droog. Polders werden minutieus afgewaterd, riviervalleien gedraineerd, moerassen leeg gepompt. Tot dan onbruikbaar land kreeg economische betekenis of werd volgebouwd.
In de Blue Deal, het waterplan dat de Vlaamse minister van Omgeving Zuhal Demir begin augustus voorstelde, wordt gepleit voor het maximale herstel van deze natte natuur. Als buffer tegen de droogte die zo lang we broeikasgassen blijven lozen enkel intenser zal worden.
Als de theorie uit het plan ook praktijk wordt, dan komt dit voor de polders neer op een terugkeer naar het waterbeheer zoals het eeuwenlang was.
‘Hoog water in de winter, lager in de zomer. Volgens de natuurlijke cyclus van de regenval’, legt Meire uit. ‘In de jaren zestig-zeventig is dat veranderd. Met de intensivering van de landbouw. Het winterwater werd zo snel mogelijk afgevoerd naar de zee zodat de bodem in het voorjaar voldoende droog was om in te zaaien. In de zomer moest er van elders water in het systeem getrokken worden voor de bevloeiing.’ We fietsen langs de Damse Vaart richting Brugge. Meire toont me een van de bressen in de dijk waarlangs het water uit de Vaart in de wirwar aan grachten in de polder stroomt.
‘Het is een volledig tegengesteld peilbeheer’, gaat Meire verder. ‘Op termijn is dat onhoudbaar. Bij aanhoudende en toenemende droogte wordt de zoetwatervoorziening in de zomer problematisch.’ Hij wijst opnieuw naar zijn kaart, naar de blauwe gebieden en de kronkelende lijnen van afwateringskanalen. ‘In de winter zou je de polders als spaarbekken moeten gebruiken. Het water zo veel mogelijk opsparen zodat je de watervraag in de zomer kan opvangen, en liefst verminderen. Maar ja’, hij knikt in de richting van de akkers vol maïs waarvan de bladeren slap hangen in de brandende zon. ‘Als je daar maïs wil hebben, dan gaat dat niet. Als je graslanden wil, dan gaat het wel. Het betekent: kiezen voor een ander landbouwmodel.’
Meire diept een andere kaart op, een afdruk van Vlaanderen op een A4 waarbij de kustpolders dieprood inkleuren, net zoals de Scheldepolders en de riviervalleien. Het zijn gebieden die uitermate geschikt zijn voor de opslag van koolstof in de grond. ‘Niet alleen ecologisch is dit gebied interessant, het is op alle vlakken een klimaatbuffer. De hoeveelheid organische stof in de kleibodem is groot en je kan meer koolstof stockeren in een kleibodem dan in een zandbodem. Maar dat vereist wel dat hij vochtig blijft. Droogt de grond uit, dan vervliegt de koolstof en verandert je koolstofopslag in een koolstofbron. Nu we steeds duidelijker geconfronteerd worden met de impact van de huidige klimaatopwarming luidt de vraag: gebruiken we de natuur als oplossing of blijven we tegen die natuur inbeuken?’ (MO*Magazine)